Schuiloord voor pedofiele priesters

De laatste dagen ben ik geheel verdiept in het lezen van het Rapport Deetman. Daarbij val ik van de ene verbazing van de andere. Zo las ik een zeer gedetailleerde casus-beschrijving (20 pagina’s) over een Belgische priester, die door de St Willibrordus-stichting in Heiloo jarenlang uit handen van justitie is gehouden. In dit psychiatrisch ziekenhuis in Heiloo ben ik zelf in 1966 opgenomen geweest vanwege een puberteitspsychose (zie mijn log Waar was de dood nog meer?). Deze priester had eind jaren vijftig tientallen jongens seksueel misbruikt. Heiloo functioneerde na de oorlog als ‘schuiloord’ voor pedofiele priesters die in de problemen waren gekomen. Daar waren ook Belgische priesters bij.

De term ‘schuiloord’ voor Heiloo is letterlijk aangetroffen in de archieven van de Belgische justitie. Door een opname in Heiloo kon men uit handen van justitie blijven. In dit geval verdween de priester na zijn opname in kloosters elders in Nederland waar hij allerlei baantjes vervulde en vaak ook speciale huisvesting kreeg. In Heiloo deed men het voorkomen dat hij nog altijd als patiënt in de inrichting zat. Een uitleveringsverdrag tussen België en Nederland werd pas in 1967 getekend. Maar ook daarna was het heel lastig om iemand uit Heiloo weg te krijgen. De kwestie van deze priester speelde zelfs op ministerieel niveau.

Uitgebreid komt in deze beschrijving de rol aan de orde van mensen die ik daar zelf als patiënt heb meegemaakt, zoals dr. Wijffels (de castratiespecialist), dr. Vaessen, maar vooral ook de geneesheer-directeur dr. De Smet. Het geval van de Belgische priester speelde zich af in de jaren zestig maar er moeten –  zoals de commissie in bedekte termen suggereert – veel meer dingen in Heiloo zijn gebeurd die niet echt door de beugel kunnen. Het was daar een gerespecteerd  toevluchtsoord, vooral ook omdat men hier gespecialiseerd was in psychische problemen die katholieken hadden in relatie tot seksualiteit.

Een en ander werpt voor mij  een nieuw licht op de katholieke, geestelijke gezondheidszorg in die tijd. Vooral katholieke psychiaters  kregen na de oorlog veel aanzien en daarom ook veel macht. Men wist politie en justitie om de vingers te winden en zo nodig om de tuin te leiden. Vaak werd geschermd met het gevaar voor suïcide of een psychose bij een patiënt die men onder zijn hoede had. Daarnaast had men ook veel invloed op de bisschoppen. De psychiaters adviseerden  de bisschoppen over het weer in dienst nemen van priesters en het herstel van hun priesterlijke taken zoals de biecht en het opdragen van de Mis. De psychiaters in Heiloo speelden eigenlijk een beetje voor God de Vader, zoals ze dat ook deden de advisering van justitie inzake castratie of detentie.

Deze Belgische priester – die van goed komaf was – had kennelijk goede contacten tot in de hoogste kringen. Tussen de regels wordt duidelijk dat er ook contacten waren tussen abten van kloosters en de politie. Als er een arrestatiebevel werd uitgevaardigd wist deze patiënt dat al voordat de politie een inval deed. Dan dook hij weer tijdelijk onder in Heiloo. Het bisdom in Luik stond garant voor alle kosten die verbonden waren aan zijn opname. In het archief van het bisdom Luik zijn overigens alle gegevens over deze priester verdwenen.

Het rapport is nog vrij  mild in zijn conclusies over de Willbrordus-stichting. De problematiek wordt geplaatst in de context van de principiële kwestie, waarvan de strekking is dat psychiaters in beginsel niet behoren mee te werken aan opsporing en het medisch beroepsgeheim. (Deze kwestie speelde dit jaar – zij het in andere vorm –  ook even bij de amok-makende puber die zes mensen doodde in Alphen aan de Rijn) Het probleem is wel dat priesters die in de fout gingen na hun behandeling in Heiloo vooral elders weer te werk werden gesteld en lang niet alle betrokkenen werden geïnformeerd over de risico’s.

Ook de castratiepraktijken in Heiloo komen in het rapport Deetman aan de orde. Omdat de psychiaters in 1968 stellig verklaarden dat de Belgische priester voortaan geen gevaar meer vormde voor de samenleving, wordt in het rapport de vraag opgeworpen of hij misschien gecastreerd is, zoals dat wel vaker gebeurde bij hopeloze gevallen. (‘Dan komt de ballenwagen langs’, zo werd dat in Heiloo genoemd, wat ik overigens pas later heb gehoord). In het rapport wordt in het midden gelaten of deze castratie in 1968 nog mechanisch of inmiddels chemisch zou zijn gebeurd. In het archief zijn echter geen aanwijzingen gevonden dat een dergelijke ingreep heeft plaatsgevonden.

Al met al is het voor mij wonderlijk om dit alles te lezen. Allerlei herinneringen duiken opeens weer op, bijvoorbeeld aan de gestichtsaalmoezenier in Heiloo. Achteraf bezien was deze man wel een erg wonderlijk figuur. Hij was nogal afwezig en eigenlijk kwam er geen zinnig woord uit zijn mond. Het zou me niet verbazen als hij hier was geparkeerd en zelf ook ex-patiënt c.q. ex-gedetineerde is geweest. Ook de Belgische priester uit het rapport Deetman werd uiteindelijk als aalmoezenier in een ziekenhuis te werk gesteld, nadat hij nog vijf jaar bij de nonnen in Heiloo in een klooster had gezeten. Die nonnen hebben overigens nooit iets geweten over de inhoud van zijn justitiële verleden. In 1993 overleed hij, 69 jaar oud.

*

Op 17 augustus 2003 overleed Johan. Hij was beeldend kunstenaar en woonde in Egmond aan Zee. Johan was pedofiel. Ik las het bericht van zijn dood bij toeval in een overlijdensadvertentie. De laatste keer dat ik bij hem op bezoek ben geweest moet in het begin van de jaren zeventig zijn geweest. Daarna ben ik hem uit het oog verloren. Niet uit het hart. Ik heb de nabestanden nog een brief geschreven en ik kreeg nog een bedankbriefje terug. Hij ligt begraven. zo las ik, op de Adelbert begraafplaats aan de Dennenweg in Bloemendaal: ‘Onder de dennen, aan de rand van een dal waar bijen worden gehouden en niet ver van een kerkje dat lijkt op een Van Gogh schilderij.’ Johan was geen groot kunstenaar, maar wel een bijzonder mens. Vier maanden lang hebben wij samen in de Willibrordus-stichting in Heiloo gezeten. Dat was in de winter van 1966. We konden het goed met elkaar vinden. Ik was in die tijd een wat wereldvreemde middelbare scholier die tegelijk vroegwijs was voor zijn leeftijd. Johan tekende eens een portret van mij. Het was een kort geschoren grasveld met één hele hoge spriet die tot in de hemel reikte. Johan was Verlaine en ik Rimbaud en zo zeiden wel eens tegen elkaar: ‘Nous ne sommes pas a ce monde’.

Johan had jaren in Frankrijk gewoond en wist veel over primitieve kunst en oude culturen. In zijn atelier in een dorp in de Auvergne was hij in een psychose geraakt. We verschilden behoorlijk in leeftijd: hij was achttien jaar ouder dan ik. Dat verschil leek weg te vallen als we met elkaar spraken. Zo konden we urenlange gesprekken voeren over Camus, Sartre, de schilderijen van Dali, de surrealisten, André Breton en ook over Artaud, die hij gelezen had, maar ik nog niet. Johan geloofde niet in waanzin. ‘De verbeelding kent geen grenzen,’ zijn woorden die ik hem vaak heb horen zeggen. De gek en de kunstenaar willen beiden iets uitdrukken dat wezenlijk anders is. Daarin hebben ze veel met elkaar gemeen, zo liet hij mij eens weten. Het verschil tussen hen beiden ligt hooguit in het vermogen om de gesloten wereld van je hart al dan niet te doorbreken. De gek lukt dat niet, de kunstenaar wel. Het is slechts een kwestie van communicatie.

In de tijd dat Johan en en ik in Heiloo behandeld werden was er een revolutie gaande binnen de psychiatrie. Al in de jaren vijftig waren er nieuwe geneesmiddelen op de markt gekomen, zoals de neuroleptica en de antipsychotica, die een snelle behandeling mogelijk maakten. Sindsdien is medische de wetenschap eigenlijk niet meer zo bezig met de vraag wat een psychose eigenlijk is en hoe hij zich manifesteert. Men is vooral geïnteresseerd in de incubatieperiode die er aan voorafgaat en de manier waarop de patiënt daarna met de  gevolgen ervan verder kan leven. De pas ontdekte antipsychotica werden ook in Heiloo aan mij en andere patiënten toegediend, maar daarnaast werden er nog veel ouderwetse behandelingsmethoden toegepast, zoals de elektroshock, de insulinekuur en de slaapkuur. Johan kreeg verschillende electoschock-behandelingen en daarna een insulinekuur. Ikzelf heb alleen een slaapkuur gehad op het moment dat mijn psychose zijn climax bereikte. Ik belandde voor enkele dagen in een isoleercel met spanlaken en na mijn opname volgde nog een jarenlange ambulante behandeling met medicijnen en therapie.

Op een dag ging het niet goed met Johan. De doktoren hadden besloten om een elektro-encefalogram (EEG) bij hem af te nemen. Dan wordt een aantal elektroden op je  hoofd geplaatst die op de hoofdhuid worden bevestigd in een soort muts. Zo kunnen de doktoren op de grafieken van je hersengolven conclusies trekken over de wijze waarop het brein reageert op bepaalden signalen. Johan werd razend vanwege dat onderzoek. Hij liep urenlang te vloeken en te tieren door de gangen van de afdeling en wilde beslist geen kalmerende middelen slikken. Uiteindelijk was ik de enige nog met wie hij wilde spreken. ‘Het zit in mijn hart,’ riep hij , ‘niet in mijn hoofd!’ Dát maakte hem razend. De doktoren zochten de oorzaak van zijn gestoord gedrag in afwijkende patronen van zijn hersengolven, terwijl hij als kunstenaar er diep van overtuigend was, dat het hart de bron was van alle verbeelding en dus ook van zijn eigen verbeelding die alleen wel eens op hol kon slaan. Een psychose, zo zei hij, is slechts een overvloed aan emotie waar de geest even geen raad mee weet.

Johan was een uitzonderlijk mens, maar ook een tragisch mens. Ik kon uitstekend met hem overweg, ondanks ons leeftijdsverschil en ook al hadden wij niet dezelfde seksuele geaardheid. Dat laatste gaf wel eens problemen op de afdeling van de inrichting. Op een dag sloeg hij mij zowat compleet in mekaar, nadat ik hem had uitgedaagd en had zitten treiteren. Er hing een enorm spanningsveld tussen ons beiden. Eigenlijk was ik te oud voor hem. Hij viel op jongere jongens en had daar intense relaties mee met medeweten van hun ouders. Dat waren dan ook andere tijden. De NVSH, waar hij zijn contacten had, hield zich destijds intensief bezig met pedofilie. Maar van een echte emancipatiegolf op dat terrein is het nooit gekomen.

*

In het onlangs verschenen boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose komt het contact dat ik destijds met Johan heb gehad heel even ter sprake. Zoals ik gisteren al schreef: door het lezen van het Rapport van de commissie Deetman heb ik het besluit genomen om een groot deel van mijn Reve-teksten te gaan herschrijven. Datzelfde geldt voor mijn herinneringen aan mijn verblijf in Heiloo. Die herinneringen komen nu in een ander licht te staan.