Juist aardige paters gingen in de fout

 

In de Volkskrant van 7 januari j.l. neemt Sjaak van der Geest, oud-hoogleraar medische antropologie, het op voor de meerderheid van katholieke religieuzen die gewoon hun werk deed en zich niet schuldig maakte aan seksueel misbruik. Broeder Germanus, was één van hen. Hij staat op een klassenfoto  uit het begin van de jaren vijftig. Een jongen legt een hand amicaal op zijn schouder. En waarom ook niet. Jongens, waren we, maar aardige jongens. Ook met Broeder Germanus was een aardig man. Hij behoorde niet tot die 1 à 2 procent gestelijken,  waar het Rapport Deetman over spreekt. Sjaak van der Geest meent te weten waar hij het over heeft, want hij is gepokt en gemazeld als het om broeders en paters gaat. Maar liefst achttien jaar heeft hij in katholieke instellingen doorgebracht, waarvan twaalf jaar intern. Nu vraagt hij zich af waarom de meeste slachtoffers van seksueel misbruik zwijgen. ‘Durft deze grote meerderheid nog steeds niet voor de dag te komen? Ook niet anoniem?‘

Dit is de omgekeerde wereld. Uit het feit dat mensen zich niet melden met een klacht, mag je niet afleiden dat ze geen klachten hebben. Misschien zijn ze het wel helemaal zat en willen ze niets meer met hun katholieke verleden te maken hebben. Zelf heb ik vorig jaar een klasgenoot van mij van het St. Ignatiuscollege moeten overhalen om een klacht in te dienen. Dat ging niet bepaald van harte, want hij wilde er eigenlijk niets meer over horen. Ook die vijfduizend Euro smartengeld kon hem gestolen worden. Uiteindelijk heeft hij toch die moeilijke stap gezet. Mijn argument, dat hij het niet alleen voor zich zelf moest doen, maar voor iedereen die ooit op het Ignatiuscollege heeft gezeten, gaf uiteindelijk de doorslag.

Fraai was het niet wat ik van hem te horen kreeg. Het was voor mij een schok om te vernemen, dat dit zich destijds onder mijn ogen had afgespeeld. Ik heb de betreffende pater goed gekend. Hij was een aardige man. Heel erudiet ook, maar dat waren al die Jezuïeten. Hij is zelfs nog bij ons thuis geweest, want in de derde klas was hij klassenleraar. Ik heb nog rapporten, waar zijn naam onder staat, met een paar opbeurende woorden. ‘Vooral zo doorgaan!’  Of: ‘Een mooi rapport, maar Latijn kan beter!’ Nee, deze pater was verdomd aardig, net als die broeder Germanus. Je zou zo een hand op zijn schouder leggen, als je op de kiek ging. Twee jaar later ging het dus mis. In hetzelfde jaar dat ik in een gekkenhuis belandde, omdat ik een tik van de molen had gekregen van al die Roomse heisa, werd mijn klasgenoot door deze aardige pater Jezuïet seksueel geïntimideerd.

Na zijn aangifte is hij zelfs nog met de Provinciaal van de Jezuïeten gaan praten, al was het maar opdat men er weet van heeft tot in de hoogste kringen. En trouwens, waar zijn al die foto’s gebleven? Kleurendia’s nog wel. Honderden zijn er destijds gemaakt van ignatianen in hun blote piemel. Worden die nu soms in Rome bewaard? Of zwerven ze ergens rond op internet? Antoine Bodar mag achteraf nog blij zijn dat hij al na een jaar door de Jezuïeten van het Ignatiuscollege werd verwijderd. Anders was het met hem misschien ook wel verkeerd afgelopen, en had hij nu zelf een klacht ingediend. Onlangs zag in het programma Kruispunt Bodar zowaar een traan wegpinken. Het was niet eerlijk zei hij, wat er nu in nu in de beeldvorming in de media gebeurt. Er waren ook goede priesters geweest. Niet iedereen ging in de fout.

Die jongen heeft geen mediatraining nodig, dacht ik nog. Waar was Bodar in de jaren zestig, toen de Nederlandse katholieken in opstand kwamen tegen het Vaticaan?  Zijn Roomse krokodillentraan kwam bij mij niet echt over. Net zo min als het betoog van Sjaak van der Geest mij echt kan overtuigen. Integendeel, ik vermoed dat er destijds nog veel meer slachtoffers zijn geweest van al die aardige broeders en paters. De meeste slachtoffers willen er gewoon niks meer van weten. En gelijk hebben ze.

Volgens Sjaak van der Geest is een van de meest opvallende conclusies van het Rapport Deetman, dat er geen aanwijzingen zijn dat het celibaat een rol heeft gespeeld bij het seksueel misbruik door katholieke geestelijken. Dat is maar ten dele waar. Het Rapport geeft aan, dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor een direct verband tussen het celibaat en het seksueel misbruik. Maar ook als er geen bewijs is, dan kan er wel degelijk een verband bestaan, zoals Van der Geest ook zelf in zijn artikel probeert aan te tonen. Hij laat echter onvermeld dat het celibaat in de jaren zestig in Nederland geen vanzelfsprekende zaak meer was. In het Rapport -Deetman wordt uitvoerig beschreven hoe destijds geprobeerd is om Rome ervan te overtuigen de celibaatsverplichting los te laten of op zijn minst te versoepelen.

Het Pastoraal Concilie, dat het Tweede Vaticaans Concilie in Noordwijkerhout werd gehouden, nam in januari 1970 zelfs een opvallend besluit hierover. De bisschoppen zouden dit aan Rome voorleggen, maar Nederlandse delegatie onder leiding van kardinaal Alfrink haalde bakzeil in Rome. Alfrink koos eieren voor zijn geld en vervolgens werd elke poging tot vernieuwing vanuit Rome met kracht de kop ingedrukt, al was het maar door het aanstellen van uiterst conservatieve en gevoelsarme bisschoppen. Wie nu begrip vraagt voor al die goede paters en broeders, zal toch ook moeten wijzen op de grote schuld van het Vaticaan.

Een seminarie-opleiding was geestelijk ongezond, en daar heeft Van der Geest gelijk in. Maar dat was al kort na de oorlog bekend. Niet alleen de priesteropleiding was ongezond, ook de katholieke opvoeding in het algemeen, waarin maar al te vaak de nadruk werd gelegd op een bijna dwangmatige vorm van kuisheid, en alom angst werd gezaaid voor de gevolgen van masturbatie. De psychiater Anne Terruwe nam in de jaren vijftig al priesters en kloosterlingen in behandeling die niet alleen dwangmatig veel masturbeerden, wat tot allerlei schuldcomplexen leidde, maar ook vreemde gedragingen gingen vertonen, zoals het ongecontroleerd roepen van schutting’ woorden tijdens het opdragen van de Heilige Mis. Heel wat geestelijken hadden last van een verstoord gevoelsleven of neuroses die samenhingen met een niet geïntegreerde seksualiteit.

In zijn autobiografie Alles is van U (1980) laat de theoloog Willem Grossouw  doorschemeren dat Anna Terruwe zelfs Paus Paulus VI in therapie had, alvorens deze in 1968 de encycliek Humanae Vitae het licht deed zien. Deze paus was volgens Grossouw een ‘tragische persoonlijkheid’, met een ‘rijk maar gefrustreerd gevoelsleven.’ Kortom, zelfs de paus werd door het celibaat beschadigd.  Ook al zijn er dan heel wat broeders, paters en priesters geweest op wier gedrag niets valt aan te merken, er rust een grote schuld op de Rooms-Katholieke Kerk, die tegen beter weten in het celibaat in stand heeft willen houden. Zo werden hele generaties van weerloze kinderen uitgeleverd aan de zorg van hele aardige broeders en priesters, die zelf hoognodig de hulp van psychiaters nodig hadden.

.