De eclips van het katholicisme

In mijn boek Het horloge van Gerard Reve wil ik het werk van Reve opnieuw bezien, niet alleen tegen de achtergrond van herinneringen aan mijn eigen katholieke verleden, maar ook in het kader van de ontwikkeling van het katholicisme na 1945. In de recente biografie van Nop Maas komt dat perspectief amper aan bod. Nop Maas weet veel over Reve, maar weinig over het katholicisme. Ik wil op zoek gaan naar Reve, naar de plekken waar hij geleefd heeft, die toevallig vaak ook plekken zijn die in mijn eigen leven van betekenis waren. Deze zoektocht naar een verloren tijd is tegelijk ook een zoektocht naar het katholicisme van mijn vader. Mijn vader vertrok in zijn jonge jaren van Friesland naar Amsterdam, terwijl ik de omgekeerde weg aflegde, net als Reve. De grote stad ben ik ontvlucht in het spoor van Reve. Reve was op de vlucht voor de ziekte van de grote stad, de goddeloosheid die hij verafschuwde, maar hij deed dat in een tijd dat theologen juist de stad als een metafoor voor een nieuw soort seculiere religie gingen zien.

Maar daarnaast gaat dit boek vooral ook over tijd. Dat wil zeggen: de ervaring van de tijd zelf, niet alleen het verschil in tijdsbeleving tussen stad en platteland, maar vooral ook de verandering van tijdsbeleving mettertijd. Ook het platteland veranderde in de jaren zestig. In die tijd veranderde er iets wezenlijks in de beleving van de tijd zelf. Een jonge generatie ontdekte opeens een vals bewustzijn van de tijd. Dat bewustzijn wilde men doorbreken met een overdosis authentieke ervaringen in het hier en nu. Die beklemming van de tijd werd onder meer herkend door Raoul Vaneigem in zijn Handboek voor een jonge generatie (1967): ‘Iedere seconde abstraheert mij van mezelf, er is nooit een nu. Een doelloos en druk bezig zijn is er doeltreffend op uit dat ieder van ons een reiziger in de tijd wordt, dat we de tijd verdrijven, zoals de uitdrukking zo aardig luidt, en zelfs dat de tijd geheel door de mens heen wordt gedreven.’

Ook Reve probeerde aan deze beklemming van de valse tijdsbeleving te ontkomen door zijn toevlucht te nemen tot de religie, terwijl juist de religie door een jonge horde van maatschappijhervormers als hofleverancier van een vals tijdbewustzijn werd beschouwd. Maar ook de religie zelf raakte op drift in de draaikolk van de tijd. Kortom, tijd en religie raakten met elkaar in de knoop in het midden van the sixties. De ontdekking van het horloge van Gerard Reve was voor mij niet alleen een schok van herkenning, maar ook een metafoor voor iets wat sindsdien is stil blijven staan. Dat horloge zou ik graag weer in beweging willen brengen.

Maar er is nog iets. Het lezen van het rapport van de commissie Deetman heeft mij in mijn overtuiging gesterkt, dat Reve kort na zijn toetreding tot de Rooms Katholieke Kerk tot het inzicht kwam, dat hij de verkeerde afslag had genomen. Juist op het moment dat het katholicisme zich in een stroomversnelling bevond en schoon schip wilde maken met een vermolmde erfenis uit het verleden, sprong hij op een rijdende trein. Vervolgens wilde hij uit pure dwarsigheid daar niet meer vanaf springen, ook al wist hij dondersgoed dat deze trein – na het ingrijpen vanuit het orthodoxe Vaticaan – zich op een doodlopend spoor bevond. Maar in het begin van de jaren zestig bestond dit benauwende vooruitzicht nog niet.

Dat was een tijd van hoop, vernieuwing en oecumene. Katholieken liepen voorop als geestelijke bevrijders die de wegbereiders zouden worden voor een culturele revolutie. Het drama van het katholicisme is het morele bankroet van een totalitair instituut dat niet in staat bleek een sprong vooruit te maken. Un balzo avanti, zoals Paus Johannes XXIIII eind jaren vijftig voor ogen had. Na 1967 is Reve zelf naar rechts opgeschoven en heeft hij afstand genomen van de progressieve beweging in het naoorlogse katholicisme. Maar voor het midden van de jaren zestig had Reve daar nog oog voor. Sterker nog: deze progressieve ontwikkelingen zijn een belangrijke factor geweest in het proces van zijn bekering.

Deze progressieve periode van het naoorlogse katholicisme periode ging gelijk met de bloeiperiode van de menswetenschap. Toch werd al vroeg in de jaren vijftig duidelijk dat er iets mis was met de katholieken. De commissie Deetman meldt dat het misbruik van priesters in het begin van de jaren vijftig ook in het bisschoppenoverleg aan de orde is geweest. Daarna werd het wonderlijk genoeg stil. Pas in de jaren tachtig – toen de aandacht in binnen de samenleving voor seksueel misbruik van zijn taboe werd ontdaan – werd langzaam duidelijk dat er iets goed mis was.

Er zit dus een gat van twintig jaar. Dat is precies de periode die samenvalt met de vernieuwingen binnen de Katholieke Kerk, maar ook met de allengs losser wordende seksuele moraal. In die twintig jaar is er onder katholieken in Nederland heel wat veranderd. Begin jaren vijftig waren de misdaadcijfers onder katholieken relatief hoog, vooral in het Zuiden, en in veel gezinnen was sprake van een ongezonde geloofsbeleving. De psycholoog Buytendijk was een katholieke bekeerling en waarschuwde al vroeg voor deze zorgelijke omstandigheden. Het slothoofdstuk van de katholieke emancipatie viel dus samen met de ontsporing van katholieke geestelijken.

Die tegenstelling tussen progressiviteit en misstanden fascineert mij in hoge mate, temeer omdat het gaat over een periode waarin ik zelf ben opgegroeid, in een orthodox katholiek gezin, op een strenge katholieke school, een jezuïetencollege nota bene. Katholieker kon het niet. Bovendien werd mijn katholieke jeugd afgesloten in een katholiek gesticht, dat niet alleen uiterlijk nog alle kenmerken had van het Rijke Roomse Leven, maar binnen haar muren vooruitstrevendheid en misstanden op wonderlijke wijze bijeenbracht. De jaren zestig hebben het zicht ontnomen op het vat van tegenstrijdigheden dat het katholicisme ooit is geweest. Juist die achterlijkheid heeft de cultuurrevolutie van de jaren zestig voor een belangrijk deel teweeg kunnen brengen. Maar de katholieke bijdrage aan die revolte is achter de horizon verdwenen. Die paradox zou je ‘de eclips van katholicisme’ kunnen noemen.