We beleven de tijd van het afsterven van het bovennatuurlijke, een proces waaraan de theologen wonderlijk genoeg zelf ook medeschuldig zijn geweest. Want wie met pek omgaat wordt ermee besmet. De theoloog ging in de vorige eeuw steeds meer gelijkenis vertonen met een in trance verkerende sjamaan die in de hectiek van een effectenbeurs was beland, of omgekeerd: met een beursspeculant die in een exorcistisch ritueel van tovenaars was terecht gekomen. Willens en wetens stelde hij zich bloot aan de magische bezweringen van zijn tegenspelers. Vroeg of laat moesten deze vervloekingen tot gevolg hebben dat in zijn eigen binnenste de theologische zekerheden over de ziel gingen vervagen.
Als een systeem van zingeving zich vanuit het religieuze domein moet terugtrekken naar de individuele wereld, kan plotseling een ‘anomie’ ontstaan, een proces van desintegratie dat gepaard kan gaan met een diepe existentiële angst, het verliezen van een moreel richtingsgevoel en een onzekerheid over de eigen oriëntatie in de wereld. Religie is en feite een bolwerk tegen de anomie. De mens blijft naar zo’n beschermend bolwerk verlangen, ook al is de religie op zijn retour. Ander gezegd, de transcendentie verdwijnt, maar keert ook terug. Niet in zijn volle omvang van weleer, maar in de sporen van het numineuze die mensen ervaren in de afgrond van hun eigen bestaan. In een ontzielde wereld raakt de ziel op drift, want wie aan de ziel knaagt maakt de weerwolf wakker.
Zo is de psychose misschien nog de enige afgrond, waarin God nog daadwerkelijk ervaren kan worden. In zijn boek Over psychose, seksualiteit en religie, het debat tussen Freud en Jung (1992) stelt Patrick Vandermeersch de cruciale vraag waar het in deze kwestie om draait: ‘Wat is de kern van de psychotische waan en wat is de wijze waarop een psychoticus aan zijn waansysteem is gehecht en die waarop wij de realiteit om ons heen tot “werkelijk” verklaren?’ Bestaan er soms verschillende typen van ‘geloof hechten aan de werkelijkheid’? Of anders geformuleerd: wat is het ‘werkelijke’ van de werkelijkheid en het waankarakter van het geloof? De beleving van de psychoticus herinnert ons aan het vaak miskende feit, dat niet de waarneming het vermogen is, waardoor we de waan van de werkelijkheid kunnen onderscheiden, maar de zogeheten ‘libidineuze bezetting’ van de werkelijkheid.
Volgens Freud bestaat het kernproces van de psychose hierin dat die libidineuze bezetting wordt opgeheven en dat de libido als gevolg hiervan neerslaat in het ik. Kennelijk zitten wij met een soort van ‘zuignapjes van de lust’ vastgeklonken aan de voorstellingen die wij ‘werkelijkheid’ noemen. Volgens Jacques Lacan (1901-1981) bemiddelt de taal in het vasthechten van die zuignapjes. Ook de symbolische structuur van het onbewuste is volgens Lacan gestructureerd als een taal. Als de zuignapjes plotseling allemaal tegelijk losschieten, dan gaat er iets grondig mis. Dan schiet je in een psychose. De taal gaat dan met zichzelf aan de haal in een waanwereld van schijngestalten. In de psychose stort het symbolische kaartenhuis van de taal in elkaar.
Die crash is des te heviger als ook het arsenaal van katholieke symbolen, dat in het onbewuste aanwezig is, opeens geen ondersteuning meer vindt in de werkelijkheid, omdat de ‘moederkerk’ van het katholicisme op zichzelf in een crash is beland. De symbolische substituten van de religie keren dan terug in de waan, dat wil zeggen: in een wereld van drogbeelden die begrepen moet worden als een poging tot reconstructie van de wereld die door terugtrekking van de libido verloren is gegaan. In dat schimmenrijk van de geest verschijnen de spookgestalten van de religie dan in een nieuwe gedaante. De moeder, de vader, de maagd, de Verlosser, de incestueuze relatie tussen Moeder en Zoon. Kortom: de incest.
Het katholicisme biedt een hele santenkraam aan oersymbolen om een mislukt individuatieproces om te smeden tot een nieuwe, heel persoonlijke mythologie. Mijn revolte in de jaren zestig was gericht tegen het onstuitbare proces van secularisering dat veel te snel om zich heen greep, zeker in de omgeving waarin ik mij bevond. Ik raakte op drift en begon van de ene op de ander dag profetische taal uit te slaan.
Het medisch materialisme van onze tijd heeft de ziel dood verklaard. We hebben geen ziel meer, alleen nog een brein. ‘Medisch materialisme’, zo stelde William James, ‘rekent met Paulus af door zijn visioen op weg naar Damascus een ontlading te noemen van een verwonding van de achterhoofdhersenschors.’ Maar de diepe gebieden van ons brein zijn in miljoenen jaren niet veranderd. Visioenen verdwijnen niet zomaar. ‘Waar het visioen sterft, verwildert het volk,’ staat te lezen in het Boek der Spreuken (29:18). Visioenen dienen zich nog altijd aan, ook al spreken we niet meer van een ‘ziel’. In de ziektegeschiedenissen van adolescenten, die op de drempel van de volwassenheid zijn gestrand in de maalstroom van hun gedachten, liggen de nieuwe testamenten van onze tijd, de nieuwe goddelijke openbaringen, de Apocalyps, de voorspellingen over het einde der tijden. Het einde van de ziel voorbij.
UPDATE 15.50; INGEZONDEN DOOR KOOS VAN DER SLOOT
Rondom Zielhorst, 2010