Als mijn haar maar goed zit

Het begrip Friese identiteit wordt doorgaans benoemd als een verzameling van kenmerken die betrekking hebben op de eigen taal, het gezamenlijke culturele erfgoed, een gevoel van lotsverbondenheid en tenslotte de kwaliteiten van het Friese landschap. Identiteit wordt zo algauw als een ideaaltype beschouwd dat weliswaar dynamische trekken vertoont, maar toch vooral het karakter heeft van een soort residu van het verleden. Wat op deze manier de ‘Friese identiteit’ gaat heten wordt dan voornamelijk een neerslag van wat ooit is geweest, iets wat vraagt om liefdevolle zorg en vroeg of laat een verbintenis aangaat met ‘bewaren en behouden’. Wat ik vaak mis in dit soort omschrijvingen is het hier en nu, de  wereld van vandaag en vooral de mensen die anno 2009 in Friesland leven.  Mensen zijn nooit alleen maar een residu van het verleden. Sterker nog, er is niets veranderlijker dan een mens. Mensen van nu zullen die identiteit telkens opnieuw gestalte moeten geven, dat wil zeggen: er nieuwe vormen voor moeten bedenken, nieuwe beelden, nieuwe vertalingen in het heden. Dat proces van voortdurende verandering is wat je ‘cultuur’ zou kunnen noemen.

In zijn studie The global paradox heeft de Amerikaanse socioloog John Naisbitt voorspeld dat het belang van de nationale staat in de 21ste eeuw sterk zal gaan afnemen. Het totaal aantal staten zal volgens hem in de komende decennia toenemen van de tegenwoordige tweehonderd tot een aantal dat waarschijnlijk de duizend gaat benaderden. Tegelijk zal het proces van regionalisering binnen die staten, alsook de globalisering daarbuiten,  steeds verder voortgang vinden. De wereldburger van de 21ste eeuw zal zijn gevoel van identiteit steeds meer gaan spreiden over stad, regio, federatie, werelddeel of de mensheid als geheel. Kortom identiteit wordt een breed scala aan wisselende opties binnen het vaste kader van een mondiale cultuur. Als die voorspelling een kern van waarheid bevat, dan ligt daarin voor Friesland niet alleen een bedreiging besloten, maar ook een hoopvolle gedachte. De Friese cultuur zou als regionale variant ook in de 21ste eeuw blijven voortbestaan, misschien wel op een veel meer ontspannen wijze dan in het huidige Nederlandse staatsbestel mogelijk is. Alleen het begrip identiteit als zodanig zal veel van zijn traditionele zwaarte verliezen. Het wordt een alternatief identificatiemodel, iets dat tegelijkertijd bestaat naast allerlei andere modellen waarin mensen zichzelf voor even kunnen herkennen.

Wie wil spreken over Friese identiteit als inspiratiebron voor de toekomst – en uit blijft gaan van een opvatting van identiteit die sterk verbonden is met het verleden –  moet om te beginnen een draai van 180 graden maken. Zo’n abrupte en extreme beweging kan  een pijnlijke vorm van kramp veroorzaken. Je moet immers vooruit kijken en tegelijk achterom. Je moet het nieuwe kunnen waarderen zonder het oude uit het oog te verliezen. Je moet het ene doen zonder het andere te laten. Er wordt in Friesland altijd lang geaarzeld om onomkeerbare keuzes te maken. Het gevolg is, dat er hier opvallend vaak wordt gedacht in termen van enerzijds en anderzijds. Zelden wordt uit alle macht geprobeerd iets te veranderen. Altijd sluimert het gevaar om iets voorgoed te verliezen. Op deze wijze lijkt Frieland vast te zitten in de pijnlijke kramp van een wat al te lang volgehouden spagaat, met andere woorden, een zeer onnatuurlijke houding van waaruit je moeilijk overeind kunt komen. Het is de spagaat tussen verleden en toekomst, tussen stad en platteland, tussen globalisering en regionalisering, kortom: tussen vooruitgang en het behoud van eigen identiteit.

De Friese identiteit ligt niet in Friesland zelf besloten, niet in de bodem, niet in het verleden of in het landschap, maar in de manier waarop er door mensen hier en nu naar zich zelf en hun omgeving gekeken wordt. Identiteit is iets wat zich altijd pas achteraf manifesteert en niet vooraf als normatief beginsel kan worden aangewend voor een te kiezen handelwijze. Identiteit is niet en vast liggend gegeven dat verbonden is met woorden als ‘zíjn’ of ‘hebben’, maar altijd een product van een onvoltooide handeling – en dus verbonden met  de woorden ‘doen’ en ‘streven’. In dat opzicht heeft het begrip identiteit veel weg van schoonheid. Het is geen essentie of waarheid, maar een veranderlijke modaliteit die sterk beladen is met een positief gevoel van samenhang. Het is een fenomeen dat niet voor eeuwig vastligt in de werkelijkheid zelf, maar net als schoonheid zich telkens opnieuw in een andere gedaante kan manifesteren. Wat de schrijver Louis Borges ooit over schoonheid heeft beweerd geldt in feite evenzeer voor identiteit: het is een ophanden zijnde onthulling die zich nooit voltrekt.

Veel mensen denken dat identiteit uiteindelijk een zaak is van de ziel. Dat is een misvatting. Identiteit zit niet tussen je oren, maar in je gedrag. Sterker nog, het zit in je haar, in je kapsel wel te verstaan. De wijze waarop je geknipt bent onderscheidt je van andere mensen en geeft aan tot welke groepering je hoort in tribaal, etnografisch, sociologisch of religieus opzicht. Het kapsel is het sjibbolet van elke gemeenschap. Door je haar laat je zien dat je erbij hoort, dat je meedoet, dat je een eigen individu bent binnen een complex netwerk van intermenselijke betrekkingen. Friezen gaan graag naar de kapper, maar ze vergeten het cruciale belang van dit ritueel. Ze denken dat hun identiteit alles met hun taal van doen heeft, maar de Friese taal is slechts een façade. Het is het nette pak van de boer op zondag. De ware identiteit van de Fries toont zich ongemerkt in datgene waar hij het meeste waarde aan hecht, dat wil zeggen: een verzorgd kapsel. ‘Als mijn haar maar goed zit’, is dan ook een typisch Friese uitdrukking.