Foute Roomse architectuur

Gisteren naar Dokkum gefietst en terug. Bij elkaar zo’n vijftig kilometer. Voor het eerst helemaal langs de Dokkumer Ee. Nooit geweten dat dit kon. Ook na Birdaard loopt er een prachtig fietspad langs het water. Onderweg ben ik hooguit tien mensen tegengekomen. Meer niet. Iedereen heeft het tegenwoordig over de ruimtelijke kwaliteit van deze provincie, maar de meeste mensen ervaren die kwaliteit toch vooral vanuit een auto. Straks op de Centrale As. Wat een prachtig landschap!  Je hoort het ze al zeggen. In Dokkum ben ik nog even gaan kijken bij de Bonifatiuskapel. Uiteraard was het complex weer gesloten. Het is maar drie maanden per jaar open, en dan ook alleen nog maar van 2 tot 5. Het was niet de eerste keer dat ik voor een dichte deur kwam te staan. Ik snap niet een paar bejaarde nonnetjes als portier voor kunnen inhuren. Er stonden zelfs twee Japanse toeristen te filmen.

In zijn totaliteit is dit complex een monument uit de tijd van het Rijke Roomse Leven. Het werd in 1934 gebouwd naar een ontwerp van de Roomse architect Hendrik Willem Valk, een geestverwant van Alexander Kropholler in het traditionele bouwen. Net als Kropholler wedde Valk al in de jaren dertig op het verkeerde paard. In de oorlog was hij zo fout als een deur, zoals zo veel fervente katholieken uit het interbellum die in elke sterke man een nieuwe Verlosser zagen. Totalitair en Rooms lagen in die tijd voor menigeen in elkaars verlengde. Toch vind ik het fascinerende architectuur die dit soort architecten heeft nagelaten. Je kunt zeggen dat ik ben opgegroeid in foute Roomse architectuur. Dit soort gebouwen roept bij mij een peilloos gevoel van melancholie op, vooral omdat de meeste tegenwoordig leeg staan en wachter op een passende herbestemming. Mijn parochiekerk, waar ik gedoopt ben en als kind de eerste communie deed, was de Martelaren van Gorkum in Amsterdam, een cruciaal werk in het oeuvre van van de foute Kropholler, die overigens ook het oude Raadhuis in Grouw ontwierp.

Net als de Bonifatiuskapel in Dokkum maakt deze kerk van Kropholler deel uit van een stedenbouwkundig totaalconcept. De Bonifatiuskapel in Dokkum heeft zijn spiegelbeeld in een klein halfrond plein aan de overzijde. De Martelaren van Gorkum in Amsterdam is ingebed in het stedenbouwkundig concept van het Linnaeushof. Tegenwoordig is het geheel een beschermd monument. Architect Valk was een leerling van Jos Cuypers die ook de Sint Bavo in Haarlem en het Sint Ignatiuscollege in Amsterdam ontwierp. De sfeer van de Bonifatiuskapel doet erg denken aan het genadeoord van Onze Lieve Vrouwe ter Nood in Heiloo, dat ook in de jaren dertig werd gebouwd. Niet naar een ontwerp van Valk, maar van Jan Stuyt, die ook de abdij van Egmond ontwierp en de gigantisch grote, neo-byzantijnse Gerardus Majella in de Indische buurt in Amsterdam, waar ik als kind vaak kwam. Daar zit nu een multifunctioneel centrum in. Tiden hawwe  tiden, no.   

Eigenlijk heeft het Bonifatiuscomplex in Dokkum een sterk reviaanse sfeer. Maar Reve is hier nooit geweest voor zover ik weet. Zijn favoriete bedevaartsoord in Nederland was Heiloo, waar hij door de Heilige Maagd na veel reviaanse smeekbedes uiteindelijk ‘uit de fles en de kruik werd getrokken.’ Overigens heeft mijn pake nog in de jaren dertig vanuit Gaasterland fietsbedevaarten georganiseerd naar de Bonifatiuskapel in Dokkum. Ook ben gisterenmiddag nog even langs de kruiswegstaties gelopen die zijn ontworpen door Jacq. Maris. Niet slecht. Heel wat beter in ieder geval dan de kruiswegstaties van ‘spokenschilder’ Jan Toorop in Heiloo, volgens Reve: ‘ingelijste ectoplasma’s die aan de randen door zeewind, als door pis, bruin waren aangevreten.’

In de voorhof in Dokkum staat sinds 2004 een wanstaltig bronzen beeld van Titus Brandsma, van de hand van Natasja Bennink. Het is een soort bronzen hulk met handen zo groot als kolenschoppen. Brandsma draait zich om zijn graf als hij dit angstaanjagende gedrocht ziet. Het toppunt van ellende bestaat niet, zo lijkt dit beeld te willen zeggen. Als dat de bedoeling was, dan is de kunstenaar in zijn opdracht geslaagd. Roomse wansmaak kent geen grenzen. Of, om wederom met Reve te spreken: ‘Ik vraag mij af, of men ooit een 
tentoonstelling van lelijke religieuze gebruiksvoorwerpen 
zou kunnen houden, waarop niet de Rooms-katholieke Kerk 
zowel de eerste, tweede en derde prijs, alsook de lof wegens 
afzichtelijkheid van de jury zou wegdragen.’ Nee, Roomse kunst bestaat niet meer. De bloeitijd is al lang voorbij. Maar… de maitiid is te rûken... en dat is ook wat waard.