Knotwilgend naar Bevédère
‘We hebben nu al zo lang geslootkant en genotwilgd dat er wel iemand met een heel bijzondere kijk op die dingen moet komen wil het belangrijk worden.’
Aldus de schilder Jan Mankes in een brief aan zijn mecenas A.A. M Pauwels in Den Haag. Hij schreef dit zo’n honderd jaar geleden. Ik moest er aan denken toen ik gisteren naar Heerenveen fietste en onderweg dit rijtje knotwilgen langs de sloot zag staan. Jan Mankes moest eens weten wat er in die honderd jaar na hem door schilders allemaal met verf en kwast zou worden uitgespookt. Zou er nog één schilder zijn die nu nog ‘knotwilgt’ of ‘slootkant’ langs de sloot? Onderweg ben ik er geen tegengekomen. Even later in het Museum Belvédère liep ik door het kabinet van Jan Mankes. Ik zocht naar een knotwilg, maar vond hem niet. Wel geitjes en een kip. Een braakliggend bouwland en een sneeuwlandschap dat net was aangekocht met steun van de stichting Rembrandt. Allemaal typisch Jan Mankes, alsof de wereld voor even bezield was door zijn bijzondere schildersblik.
In het zaaltje daarnaast stond Sies Bleeker één van zijn schilderijen op te meten. Het was onlangs aangekocht, zo liet hij me weten. In dit kabinet hingen alleen witte schilderijen met slechts enkele minieme ingrepen met verf. Allemaal werk uit de jaren zeventig. Zo heb ik het werk van Sies ook leren kennen toen ik hier in Friesland kwam. Hij heette toen een conceptueel schilder te zijn die overigens veel waardering vond voor dit werk. Ik zag in die tijd een tentoonstelling van hem bij Collection d’Art in Amsterdam. Nu is dat geschiedenis, zoals alles geschiedenis wordt in Belvédère. Hoe komt het toch, dat al het werk dat hier wordt gehangen een sausje van Belvédère lijkt mee te krijgen? Elk schilderij wordt ‘mooi’ als het in Belvédère is te zien. Te mooi misschien wel. Zelfs Robert Zandvliet begint tegenwoordig ‘mooi’ te schilderen, zo zag ik.
De kou sloeg me om het hart, toen ik het kabinet van Zoltin Peeter en Dolph Kessler betrad, waar opeens de noordenwind de adem steelt. Ik verbaasde mij erover hoe ‘ongekunsteld gekunsteld’ Zoltin Peeter al die kleine schetsjes en fotootjes aan de muur had geprikt. Als of het vluchtige notities waren die heel bestudeerd opeens echte ‘kunst’ begonnen te worden. Alles wordt kunst in Belvédère. Zelfs het kleerhangertje van de zoon van Mercuur, dat opeens een eend wordt. Hing er eigenlijk nog wel? Er hing van alles in de kabinetten. Soms loop je door, soms blijf je staan. Verrassend vond ik het werk van Jantien Jongsma. Lekker naïef, quasi volkskunst. Hoe ongekunsteld kun je eigenlijk zijn in Belvédère? De tentoonstelling van Han Bennink had ik gauw gezien. Iets te ‘achteloos esthetisch’, als je het mij vraagt. Mercuur zou het prachtig hebben gevonden, maar voor mij hoeft het niet. Of beter gezegd, ik vertrouw het niet. Trouwens, ik had niet zo veel tijd, want ik moest verder.
Bij het weggaan liep ik nog Margeet Mulder tegen het lijf. We praten nog wat na over ‘de schande van Parnas’ en de verzuurde mosterd na de maaltijd van Sytse Singelsma in de LC. Haar laatste cursus bij Parnas over ‘kunst in Friesland’ was niet doorgegaan vanwege te weinig belangstelling. Waarom begin jezelf niet een bureautje voor lezingen en excursies? Er lopen tegenwoordig heel wat werkloze kunsthistorici rond in Friesland. Dat is een gat in de de markt in deze snel vergrijzende regio. Die krasse knarren lusten wel pap van Friese kunst. Bij Belvédère struikel je over de grijze generatie die achteloos geniet van een cappuccino met appelgebak op het terras. Niks mis mee natuurlijk, maar er is goed geld aan te verdienen met een handig businessconcept. Voor mij hoeft het allemaal niet meer, maar ik hou me natuurlijk aanbevolen zodra er wat te schnabbelen valt.
Daarna, op naar Louis Le Roy in Oranjewoud. Zevenentachtig inmiddels, maar still going strong. Hij liet me een ‘reisboek’ zien van een liftvakantie naar Frankrijk in 1947, vol prachtige verhalen en schitterende gouaches. Adembenemend mooi, en het lag niet eens in een vitrine bij Bevédère. Nee, het lag gewoon op tafel. Le Roy heeft het niet zo op de kunst van tegenwoordig. Teveel dingen die af zijn, klaar zijn, en vooral mooi zijn. Er wordt nog altijd geknotwilgd tegenwoordig, zeker in Belvédère. Maar so what? Dagen, weken, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen. En ook deze dag ging weer voorbij. Ik was van plan om ook terug naar huis te fietsen, maar eenmaal bij het station van Heerenveen bezweek ik voor de verleiding en stapte met de fiets in de trein. Thuisgekomen trok ik een boek over Jan Mankes uit de kast. Ik wilde wel eens weten hoe het ook al weer zat met die knotwilgen. De ziel, mijnheer, waar is de ziel gebleven? Jan Mankes wist het nog:
‘Kunst is een uiting geven aan geestelijk leven (…) Schilderen bedoelt dan ook niet dan te geven de reactie der geest (ziel) op stoffelijke dingen om daarmee tegelijkertijd het onnoembare naar buiten te brengen. Schilderen is dus nooit een afbeelding geven der stoffelijke zaken, maar een psychische functie, een uiten hoe zijn geest reageert ten opzichte der dingen. Dat is dus al een heel verschil met schilderen is de schoonheid der dingen laten zien.’
Typisch Belvédère, die Mankes. De kunst sterft als de schoonheid bloeit.