Jan Gulmans over Fokke Sierksma

 

Uit het lood geslagen

Profiel van Fokke Sierksma

Op 28 november 2009 schreef Huub Mous een belangwekkend artikel over wijlen Prof. Dr. Fokke Sierksma (1917- 1977), gedurende de laatste jaren van zijn leven hoogleraar godsdienstwetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Al eerder had Mous over deze ‘Fries om útens’ geschreven (onder meer in ‘No culture is an island’, d.d 1 augustus 2009 en ‘God en de onruststokers‘, d.d. 15 juli 2008).  Hij geeft er blijk van (de receptie van) het oeuvre van Sierksma goed te kennen. Sterker nog, over het thema  ‘Sierksma in het verzet’ is Mous m.i. het best geïnformeerd van alle mensen, die in leven en werk van Sierksma geïnteresseerd zijn. Hij schreef, ten bewijze daarvan, op 14 december 2008 een artikel op zijn weblog getiteld ‘Nieuwe Oosterstraat’, wat een geheel nieuw licht werpt op Sierksma’s roman ‘Grensconflict’ en op de kwestie van de ‘Afluisterpost’.

Aangezien ik destijds een aantal jaren (namelijk vier) zijn colleges heb gevolgd en diverse malen op zijn studeerkamer in de Poelestraat te Leiden bij hem te gast ben geweest om over zijn werk te discussiëren, voel ik me gerechtigd wat kanttekeningen te plaatsen bij het artikel van Mous en, voor zover nodig en mogelijk, wat aanvullingen te geven. Al in de eerste regel stelt Mous, dat Sierksma onomwonden de kant van Vestdijk koos in de commotie, die onstond bij Vestdijk’s boek ‘De toekomst der religie’. Later geeft hij aan, dat Sierksma kritiek had op Vestdijk’s toekomstbeeld. Mous heeft inzoverre gelijk, dat Sierksma enorm veel bewondering had voor Vestdijk, de kluizenaar uit Doorn. Toen Vestdijk overleed, sprak Sierksma een in memoriam uit op zijn werkcollege van de vrijdagmiddag. Hij noemde, tot verbazing van de doctoraalstudenten, Vestdijk de ‘Augustinus van de 20e eeuw’. Sierksma herkende in Vestdijk de mystiek; de acht brieven, die van de vriendschap tussen Vestdijk en Sierksma bewaard zijn gebleven (in de Koninklijke Bibliotheek) leggen daarvan getuigenis af. Echter, voorzover het gaat om de ‘religieuze projectie’, zijn er toch frappante verschillen tussen Sierksma en Vestdijk. De drieslag of typologie ‘mystiek-introspectieve type’, ‘metafysisch type’en ‘socíale-introspectieve type’ uit ‘De toekomst der religie’ nam Sierksma in zijn spraakmakende boek ‘De religieuze projectie’(1957) niet over, zoals ook Mous aangeeft. Hij, Sierksma, koos ervoor zijn projectietheorie te baseren op de filosofische anthropologie van (de Duitser in ballingschap) Helmuth Plessner, Géza Roheim, Louis Bolk et tutti quanti, maar niet Vestdijk. De ‘common ground’ tussen beiden was de mystiek en de literatuur, verder niets.

Mous spreekt ook over de traumatische ervaringen in het verzet. Die traumatische ervaringen betreffen in de eerste plaats de zgn. Afluisterpost te Leeuwarden,  in de tweede  plaats het feit, dat de zoon van een RK-Dokkumer timmerman, te weten Johan Erich, met wie Fokke Sierksma (van NH-afkomst!) al vanaf zijn verblijf op de Fetzeschool te Dokkum bevriend was, als illegaal werker bij een overval door de Gestapo op de Woudweg te Dokkum doodgeschoten werd. Op de studeerkamer van Sierksma was de foto van Johan Erich prominent aanwezig. Het gedicht, dat Fokke aan Johan Erich wijdde, geeft een ontroerend verslag van hun vriendschapsband. Het is hier niet de plaats het gehele gedicht te reciteren (zie F. Sierksma, Gewaarmerkte gedichten, 1977, pag. 23), maar één strofe luidt als volgt:

Een dag als deze zag ik je het laatst
-ik rookte van jouw tabak –
Toen het licht wit sproeide uit de kim
En in boomkruinen fonkelend brak.

Mous schrijft, dat de innerlijke strijd van de verwerking van de oorlogservaringen bij Sierksma tot in de jaren zestig heeft geduurd. Het kan en moet nog scherper gesteld worden: tot aan zijn dood heeft Sierksma gestreden tegen en geleden onder wat de Leidse psychiater Prof. Dr. Jan Bastiaans noemde het KZ-syndroom (zie diens’Psychosomatische gevolgen van onderdrukking en verzet’, diss. 1956). Alle conflicten, die Sierksma had (met de hoogleraren van de Theologische Faculteit te Leiden, met literatuutcritici, met de rector-magnificus RUL, met de ‘pommeranten’van de Friese Beweging, met zijn zoon Rypke, etc.), zijn te herleiden tot een extreem-verhoogde kwetsbaarheid, waarmee hij later vanwege extreme stress- en strainsituaties tijdens de oorlog, behept was. De tragiek van Sierksma is, dat de oorlog nooit geëindigd is en dat de zgn. alarmfase uit het bekende ‘general adaptation syndrome’van Selye altijd geactiveerd bleef. In gewoon Nederlands wil dat zeggen, dat Sierksma voordurend de vijand zag, zelfs als het om een onschuldig werkcollege ging over acculturatieverschijnselen..

Tenslotte wil ik nog iets zeggen over Sierksma’s dissertatie ‘Freud, Jung en de religie’. Een boek, wat in de nachtelijke uren geschreven is en wat Sierksma in persoonlijke gesprekken niet bijster trots op was (‘jeugdwerk’, ‘niet goed doordacht’). Mous neemt een citaat op uit dat geschrift, waarin het gaat over de ‘limietwaarde der objectieve waarheid’ en de ‘zijnswaarde van de subjectiviteit’. Terecht wijst Mous op deze passage. Sierksma zat inderdaad tussen de twee vuren van subjectiviteit en objectiviteit. Veel van zijn boeken, te beginnen met ‘Schoonheid als eigenbelang’ tot aan ‘Tibet’s terrifying deities, Sex en aggression in an acculturative context’), kunnen in zeker opzicht gezien worden als zelfprojecties van de auteur. Toen ik naar aanleiding van herhaalde bestudering van dit laatste boek een tijdlang in Tibet en Tibetaanse kloosters heb verbleven, bleek me dat Sierksma’s perspectief op de schrikwekkende goden van Tibet een product is van een typische armchair – antropoloog, zoals Sierksma er één was. De beleving van de monniken in de kloosters spoort in allerlei opzichten niet met Sierksma’s weergave daarvan; ook het centraal stellen van sexualiteit en agressie in de (nu ten dode opgeschreven) oude, feodale, Tibetaanse cultuur behoeft nuancering. En juist nuancering was, gegeven zijn extreem-polemische instelling, niet één van Sierksma’s meest opvallende persoonlijkheidseigenschappen. Uit het lood geslagen, zoals hijzelf zei.

Jan Gulmans, Enschede

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)