De crisis van de mienskip

De Franse filosoof Jean-Luc Nancy heeft zich intensief bezig gehouden met het onderzoek naar de crisis in het hedendaagse ‘gemeenschaps-begrip’. Het idee van de gemeenschap is in de twintigste eeuw verstrikt geraakt in een tegenstelling tussen nihilisme en totalitaire ideologieën. Het nazisme stoelde op een een seculier-religieus gemeenschapsideaal, dat mythisch van karakter was en waarbij er een soort implosie van de waarheid optrad. Niet de verbeelding maar de mythe kwam aan de macht. Het nihilisme daarentegen is in feite even absolutistisch, omdat elke zin van de een gemeenschap daarin a priori wordt ontkend.

Tussen die twee uitersten schoot het westerse denken in de twintigste eeuw heen en weer, waarbij de democratie in feite geen afdoende remedie bood. De kern van het probleem – de intrinsieke zinloosheid van de moderne gemeenschap – wordt immers ook in de democratie niet opgelost.Dit probleem is er volgen Nancy in gelegen dat gemeenschap steeds wordt opgevat als iets wat zin heeft, terwijl wij haar moeten proberen te zien als iets dat al zin is. Zowel de verabsolutering van de directe aanwezigheid van zin, als de volledige afwezigheid daarvan moeten we zien te vermijden. De daarbij steeds weer opduikende mythologie van de gemeenschap moet telkens weer van binnenuit doorbroken worden.

Wat betekent dit voor de Friese situatie? Ten eerste kun je constateren dat het ideaal van de Friese beweging van oudsher verbonden was met een ‘mienskip’ die voor een groot deel mythologisch bepaald was. Restanten van dat mythische denken zijn blijven bestaan niet alleen in het huidige taal- en cultuurbeleid, maar vooral ook in de wijze waarop door sommigen nog altijd wordt gezocht naar naar eigen identiteit en een eigen traditie in de Friese literatuur. Ook in het hedendaagse denken over de culturele en sociaal-economische ontwikkeling van Frieland, duikt het gevaar op van de herrijzenis van oude mythische restanten in het gemeenschapsdenken.

De zichzelf sluitende kring van de gemeenschap zal telkens weer van binnenuit doorbroken moeten worden, anders laait het oude vuur weer op. De emancipatie van het Fries mag dan ver gevorderd zijn, een tweeslachtige erfenis uit het verleden dreigt zich telkens weer aan te dienen in een nieuwe gedaante,ook – en misschien wel met name – in tijden van globalisering. Dat gevaar zag Lolle Nauta eind jaren negentig voor ogen, juist omdat de crash van de jaren zestig in Friesland niet goed was verwerkt. Hij schreef erover in zijn boek Stasjonaerre yn Fryslân (1999). Het hybride karakter van het Friese gemeenschapsideaal – waarvoor hij de bekende oppositie Gemeinschaft en Gesellschaft van de socioloog Tönnies van stal haalde –  leefde volgens Nauta voort in het taal-  en cultuurbeleid en het internationale perspectief dat daaruit voortvloeit zou volgens hem nooit verder reiken dan een soort ‘inter-provincialisme.

*

Het is 28 juni 1966. Op de radio klinkt Paint it black van de Rolling Stones, de nieuwe nummer 1 op de Nederlandse hitparade. Ik zit op het hoofdkantoor van de Amro-bank in de Vijzelstraat in Amsterdam. Een vakantiebaantje. Twee weken tevoren had het bouwvak-oproer plaatsgevonden, waarbij een dode viel bij het kantoor van de Telegraaf op de Nieuwezijds. Later beek het een hartpatiënt te zijn. De dag tevoren, op 27 juni, was Gerard Reve toegetreden tot de Rooms-katholieke kerk. Het doopsel vond plaats in alle stilte, maar de media maakten er al gauw een hype was. Niets wist ik op dat moment van wat er die dag in Friesland gaande was. Amsterdam was immers de navel van de wereld, het magisch centrum van het heelal. ‘Halleluja Amsterdam!’, zong Ramses Shaffy.

Op die dag zond de RONO zijn wekelijkse rubriek Literair kwartier uit. Aan het woord kwam Bauke de Jong, die een vernietigend commentaar uitsprak over het nieuwe boek Aarden vaten van Jan Piebenga, de hoofdredacteur van de Leeuwarden Courant, die een half jaar eerder bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen. Bauke de Jong was in die tijd een omstreden figuur. Eerder al had hij het antisemitische verleden van de Friese de pommerant E.B. Folkertma (EBF) blootgelged. Voor de oorlog had EBF rare dingen over de joden geschreven, zo had Bauke de Jong ontdekt. In het joodse volk zag EBF alles wat met de Verlichting mis is gegaan en een bedreiging vormde voor het grote christelijk-germaanse, Fries-nationale idee. De joden stonden voor kosmopolitisme, materialisme , individualisme, kortom alles wat strijdig was met het ideaal van de ‘Fryske mienskip’. Dat had al een grote rel teweeggebracht, omdat de voormannen van de Friese beweging – inclusief Fedde Schurer- in een grote kring rond EBF gingen staan.

De beoogde fusie tussen drie literaire tijdschriften – De Tsjerne, Asyl en Quatrebras – dreigde in die dagen zelfs te stranden ,omdat deze brutale vlegel Bauke de Jong niet in de redactie mocht komen. De regenten van Je Maintiendrai hadden ook in die dagen een lange arm. Voor Lolle Nauta zou het mislukken van deze fusie er de oorzaak van zijn, dat hij in oktober 1966 uit de redactie de Tsjerne trad, waar hij sinds januari 1965 deel van uitmaakte. Maar dat was op die mooie zomerdag 28 juni 1966 nog niet aan de orde. Buiten scheen de zon en de vakantie was nog lang.

Bauke de Jong nam het woord en begon met een vernietigend betoog, waarin hij de draak stak met de zorgen die Jan Piebenga in zijn boek had geuit over de nihilistische, verseksualiseerde, moderne cultuur, waarvoor alleen het christendom een probaat middel tot genezing kon bieden. In zijn bundel Hoe binne de helten fallen (2006)stelt Trinus Riemersma, dat deze  postume aanval van Bauke de Jong op Jan Piebenga van minder belang was dan zijn eerdere frontale aanval op E.B. Folkertsma en ook minder reuring opleverde. De actie tegen Bauke de Jong, die hierop volgde, werd vooral achter de schermen gevoerd. Hoe dan ook, de gevolgen waren er voor Lolle Nauta, die eindredacteur was van het programma Literair kwartier,  niet minder om.

In zijn  boek Stasjonaerre yn Fryslân laat Nauta weten hoe een en ander in zijn werk is gegaan. De directeur van de RONO, Van der Veen, had van te voren de afspraak gemaakt zich te distantiëren van elk mogelijk rumoer, maar toen het effect van de uitzending eenmaal duidelijk werd, draaide hij om als een blad aan de boom. Onder druk van het Friese establishment distantieerde hij zich van de bespreking van Bauke de Jong. Dat was het signaal voor Nauta om bij de RONO de deur achter zich dicht te trekken. Bauke de Jong had inmiddels zowat de hele Friese elite voor nazi uitgemaakt en zich daarom compleet onmogelijk gemaakt. Hij was een outcast geworden en kwam om die reden nergens meer aan de bak. In 1999 keek Lolle Nauta met enige distantie op deze heftige gebeurtenissen terug. In de naoorlogse Friese geschiedenis vormen deze incidenten een trauma dat nog altijd niet geheel is verwerkt. Integendeel, de crash van de jaren zestig bracht in Friesland een wonderlijke spiraal van gebeurtenissen teweeg.

In feite waren het twee ontwikkelingen die op een fatale manier samenkwamen op één moment. In de eerste plaats bleek dat de oude tegenstelling tussen het positief ervaren regionalisme tegenover de vervreemding van de dreigende urbanisatie te worden ingehaald door de nieuwe stedelijke ontwikkeling van het platteland. Friesland kreeg zelf te maken met een nieuwe stedelijke cultuur, waardoor de het rurale cultuurideaal van de Friese beweging zijn antipode kwijtraakte. Daarnaast werd het voor een nieuwe generatie belangrijk om je anders te oriënteren en bovendien je af te zetten tegen het ‘mienskip-denken’ van de oudere generatie, waarvan enkele voormannen ook nog eens behept bleken te zijn met een fout oorlogsverleden. Dat was iets teveel in één keer. De Friese beweging reageerde door zich tijdelijk  terug te trekken en nieuwe doelstellingen te formuleren: ‘reculer pour mieux sauter’.

Zo werd het oude cultuurideaal, dat als een soort superzuil, die alle zuilen in Friesland met elkaar verbond, definitief aan de kant gezet. De taalstrijd stond voortaan exclusief boven op de agenda, waarbij in linkse kringen taalstrijd ook nog eens als een sociale strijd werd opgevat. Bovendien werd veel van de aandacht voortaan gericht op het bestrijden van de culturele hegemonie van de Nederlandstalige media. Een eigen Friese televisie werd de laatste wensdroom die Friese beweging vervuld wilde zien. Onderwijl vergat men om werkelijk schoon schip te maken met het eigen verleden. De kritische geluiden die in de jaren zestig met man en macht onder het tapijt werden geveegd, kwamen nadien telkens weer naar boven. Het onverwerkte oorlogsverleden van de Friese beweging is in de jaren zestig verstrikt geraakt in de angst voor vernieuwing en experiment. Lolle Nauta schrijft in 1999 het volgende:

 it Fryslan dêr’t de bewegers har foar ynsetten, wie yn dy tiid al in fïksje. It wie in konstruksje dy’t har holp by har demokratysk stribjen nei in plakje foar it Frysk ûnder de sinne. In suvere ‘etnos ‘ fynt men hast nearne. Yn histoarysk perspektyf binne kultueren hast altyd in cocktail tàn alderhanne 
’fijemde’ eleminten. Wat as suvere ‘etnos ‘ propagearre wurdt yn de wráld, binne meastentiids de resultaten tàn de reklamekampanjes fan nasjonalisten dy’t foar har eigen macht oanhing moblisearje wolle.’

De oppositie ‘ethnos’ versus ‘demos’ die hij ontleende aan de filosoof Habermas introduceerde Lolle Nauta in dit betoog voor de Friese situatie aan het eind van de twintigste eeuw. Dat werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. De meeste Friezen reageren nog altijd allergisch bij het horen van het word ‘ethnos’ en alle afgeleiden daarvan. ‘Ethnos’ (Grieks ) is een woord dat volgens Wikipedia meestal gedefinieerd wordt als ‘een, in kleine groepjes over een regio zonder urbane centra verspreide bevolking, die zowel politiek, als in gebruiken en godsdienst met elkaar zijn verbonden, wat tot uiting komt in periodieke algemene vergadering en een gemeenschappelijk heiligdom voor een godheid.’  Maar het woord ‘ethnos’ ligt ook aan de basis van ons huidige begrip ‘etnisch’ en lijkt daarmee het ‘e-woord’ te zijn dat staat voor een heel veld van foute begrippen variërend van etnische discriminatie tot etnische zuivering.

Het woord ‘demos’ (Grieks voor ‘volk’) daarentegen ligt aan de basis van het begrip democratie, en lijkt daarmee te verwijzen naar een betekenisveld van correcte tot hypercorrecte begrippen. Democratie moet, er is immers geen enkel alternatief dat deugt. De tegengestelde term van ‘demos’ moet dus wel per definitie fout wezen. Alles wat etnisch is zou in wezen antidemocratisch zijn of daartoe neigen. Of dat inderdaad zo is, doet er niet toe, door de tegenstelling met ‘ethnos’ kan dit het niet anders dan waar zijn. In deze semantische context is het woord ‘ethnos’ per definitie verdacht. Die verdenking werd door Lolle Nauta op de spits gedreven door de stelling, dat het met ‘demos’ gedaan is als ‘ethnos’ het laatste woord krijgt.

De eigen identiteit wordt door veel Friezen tegenwoordig specifiek in hun taal ervaren, meer nog dan in het Friese landschap, de Friese ruimte of de Friese tradities. De eigen taal is voor hen uniek en je vraagt je dan wel eens af of dit werkelijk zo is, of dat deze exclusieve taal-liefde veroorzaakt wordt door een allergie voor ‘ethnos’ en alles wat daarmee samenhangt. Ethnos wordt immers geassocieerd met het ‘Fryske folk’ en de definitie van het begrip volk loopt vroeg of laat uit op een genetische redenering waarbij en superioriteit in de genen wordt verondersteld. Vanuit die allergie voor het woord ‘ethnos’ door redenerend, ligt het het voor de hand te denken, dat Friese literatuur en poëzie exclusief gekenmerkt worden door de specifieke mogelijkheden die de Friese taal en de Friese levenssituatie te bieden hebben. Dat verband is immers correct en niet besmet met ‘ethnos’, zo luidt de redenering. De Friese taal wordt vanuit die optiek een unieke meerwaarde, een unique selling point.

Wat zo uit zicht raakt is dat de formele relatie tussen taal en het Fries eigene wel degelijk een etnische lading blijft houden. Het woord ethnolinguistisch geeft dat ook adequaat aan. De verdrongen ethnos, waarvoor men allergisch werd na het onverwerkte trauma van de jaren zestig, blijft ondergronds voortleven in de kruipruimte van de Friese taal. Daardoor raakt menig discussie over deze materie verstrikt in een semantische spraakverwarring. Als de één ethnos roept, zit ander al op de kast, en zelfs het woord ethnolinguïstisch biedt geen uitkomst meer. Het zou dus raadzaam zijn om een nieuwe terminologie in te voeren om deze problematiek opnieuw bespreekbaar te maken. Het oude ‘mienskip-idee’ van de Friese beweging mag dan achter de horizon verdwenen zijn, er is iets anders voor in de plaats gekomen, dat in feite veel resistenter is, namelijk: een ‘mienskip in de taal’, die tegelijk nèt iets meer is dan zomaar een ‘taalgemeenschap’.

.