‘Doe’t de boeren al lang melkmasines oantûgd hiene, hiene de Fryske skriuwers dy’t foar master opsloegen, de blinen noch ticht. Guon redakteuren fan it tydskrift mei dy namme hiene net yn ‘e gaten, dat de tsjerne al lang ût de buorkerij ferdwûn wie en part wurden wie fan it fabryk. It wie allinne noch mar in ideologysk symboal. En sa wie har posysje troch en troch paradoksaal: hja woene literêr ynternasjonaal wêze en de Fryske ‘Heimatliteratur’ efter har litte en tagelyk oan de tradisjonele idee fan de Fryske mienskip fêsthálde. Wetter en fjoer of better: fjoer en wetter. Yn de praktyk betsjutte dat dan ek foaral kontakt mei skiuwers út oare lannen, dy’t ek de klam leine op de tradisjonele mienskip, lykas de Katalaanske en de Bretonske. It sabeare ynternasjonalisme wie de facto in foarm fan ynterprovinsjalisme.’
Dat zijn heldere woorden van Lolle Nauta, geciteerd uit zijn bundel Stasjonearre yn Fryslân (1999). De intrinsieke zinloosheid van de moderne gemeenschap werd in de jaren zestig voortdurend tegenover een religieus verankerde, Friese boerengemeenschap geplaatst, maar die tegenstelling bleek niet zo adequaat meer te zijn voor het veranderde culturele landschap dat zich in Friesland aandiende. De boeren hadden allang melkmachines aangeschaft. De karnton (‘de tsjerne’) was uit de boerderij verdwenen, dus was het een anachronisme om een literair tijdschrift nog met die naam op te tuigen. En bovendien: er gloorde goddeloosheid aan de horizon: een moderne vorm van atheïsme, die voortkwam uit verontwaardiging over onrecht, ongelijkheid en schijnheiligheid. De positie van de Friese beweging werd meer en meer paradoxaal, zo stelde Lolle Nauta. Ze zat gevangen in de spagaat van Heimat-literatuur en een internationale oriëntatie op minderheidsculturen. Kortom, Friesland zat klem tussen mythe en realiteit, tussen mienskip en individu, tussen ethnos en demos, tussen God en goddeloosheid.
Ik moest er van de week weer aan denken, toen ik bij de kringloopwinkel in Leeuwarden het boekje Aarden vaten (1966) zag liggen. Het is een bundeling van hoofdredactionele commentaren van Jan Tjittes Piebenga, die van 1947 tot 1965 hoofdredacteur was van de Leeuwarder Courant. Hij overleed plotseling op 3 december 1965, nadat hij twee weken tevoren betrokken was geweest bij een auto-ongeval in IJsbrechtum. Samen met zijn vrouw was hij vanuit Sneek naar IJsbrechtum gelopen, een wandeling van z’n vier kilometer over een weg vol natte sneeuw. Ze wilden op bezoek ban bij Douwe Tamminga, de zwager van Jan Piebenga. Vlak voor zijn deur werden ze beiden geschept door een auto. Ondanks zijn lichte verwondingen overleed Piebenga kort daarop in het Bonifatiushospitaal in Leeuwarden. Onder grote belangstelling vond enige dagen later een oecumenische uitvaartdienst plaats in de kerk De Goede Herder aan de P.J. Troelstraweg, waarna hij in Idzegea begraven werd. Jan Tjittes Piebenga werd 55 jaar.
Ik heb altijd het idee gehad dat in december 1965 de jaren zestig pas echt zijn begonnen. Dat geldt zeker voor mij persoonlijk. Op 4 december van dat jaar kreeg mijn vader een beroerte. We vierden met zijn allen Sinterklaas rond zijn ziekbed, maar ieder van ons voelde dat er iets op zijn eind liep. Zes maanden later zou mijn vader overlijden. In december 1965 maakte Nederland zich op voor het huwelijk van Beatrix en Claus. Provo’s begonnen in het geweer te komen. Oude regenten en notabelen kwamen in de problemen. In het Westen waren dat mensen als burgemeester Van Hall, Joseph Luns en Mr. G.B J. Hiltermann. In Friesland werd de gevestigde orde gepersonifieerd door de toenmalige hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant, Jan Piebenga, maar ook door gerenommeerde kopstukken als Hendrik Algra, Fedde Schurer en E.B. Folkertsma. Het plotselinge overlijden van Piebenga werd dan ook door velen als het plotselinge einde van een tijdperk ervaren. In een bespreking van de herdenkingsbundel Aarden vaten wist Anne Wadman het collectieve gevoel in Friesland wellicht het meest treffend te verwoorden:
‘Mei Jan Piebenga syn forstjerren liket, hoe dan ek, in tiidrek ôfsletten: yn de publyke diskusje, yn de Fryske journalistyk, yn it geastlik klimaat hjir dêr’t er faek as in tongerbuije boppe hong te driigjen en dêr’t er soms as in mylde, bolbjirkene stouwer ta ús aller fernoegen syn golle seine oer útstruide.’
Om die bundel Aarden vaten is destijds veel te doen geweest, vooral vanwege de felle kritiek die Bauke de Jong kort na het verschijnen voor de RONO-microfoon op dit boekje heeft geuit. Jan Piebenga werd samen met E.B. Folkertsma zo’n beetje de kop van jut voor iedereen die in Friesland naar vernieuwing streefde. Een jonge generatie wilde ontsnappen aan de spruitjesgeur van het mythische Friese ‘mienskip-denken’, dat vooral door christelijke pommeranten in die dagen als een versleten cultuurideaal krampachtig overeind werd gehouden. De hoofdartikelen van Piebenga werden opeens als het toonbeeld gezien van dit moralistische betoog. Het waren de ‘zouteloze praatjes’ waar Boudewijn de Groot over zong. De vrome clichés van een generatie die de strijd aanbond tegen de nieuwe tijd, die gelijk zou staan met zinloosheid, atheïsme en zedenverwildering.
Trinus Riemersma heeft het conflict tussen Bauke de Jong en E.B. Folkertsma al eens op een rij gezet in zijn boek Hoe binne de helten fallen, Bauke de Jong syn unkristlike krústocht (2006). De aanval tegen Jan Piebenga achtte Riemersma achteraf beschouwd wat minder relevant, zoals ook Steven de Jong in 1993 in Trotwaer had beweerd: ‘Of de mentaliteit van Piebenga nou zo verderfelijk was werd uit het betoog van Bauke de Jong eigenlijk niet zo duidelijk’, zo concludeerde Steven de Jong. ‘Nee verderfelijk niet,’ voegt Trinus Riemersma daar venijnig aan toe, ‘maar je werd van zijn hoofdartikelen wel kotsziek.’
Maar was daar ook reden toe? Waren deze artikelen werkelijk niet te pruimen? Met die vraag voor ogen ben ik de bundel Aarden vaten nog eens gaan lezen. Zo stuitte ik op het artikel Modern atheïsme dat op 2 februari 1963 als een hoofdartikel van Piebenga in de LC is verschenen. Als je deze tekst nu leest, dan is er weinig mis mee. Sterker nog, het is een heldere analyse van het fenomeen secularisering, dat in de jaren zestig ook in Friesland snel om zich heen greep. Opmerkelijk is dat Piebenga het opkomend atheïsme in een breed historisch perspectief plaatst, teruggaande op de negentiende eeuw, en verbanden ziet met moderne ideologieën als communisme en socialisme. Daarnaast wijst hij ook op het toenemend verzet van een nieuwe generatie tegen het maatschappelijk onrecht in de wereld. Die sociale dimensie van het moderne atheïsme verwoordt hij wellicht met meer respect voor zijn goddeloze opponenten, dan juist zij voor zijn eigen behoudende ideeën op konden brengen. Zo stelt hij onder meer het volgende:
‘Het kan sociale motieven hebben wanneer men getroffen is door het vele onrecht in de wereld en meent dat de christelijke kerk daar weinig of niets tegen heeft gedaan maar integendeel zelfs aan de kant van de conservatieve machthebbers en bezitters is gaan staan. Het kan ook uit de emotionele sfeer voort komen, wanneer men de gedachte aan een liefderijke God niet kan verenigen met het leed en de wreedheid die de wereld vervullen; er zijn heel wat mensen die dan nog eerder aan een duivel wiIlen geloven.’
Kennelijk reageerde Piebenga op een discussie die destijds gaande was op de opiniepagina van de krant. Zijn commentaar was kort en bondig, maar het was een betoog van niveau, geschreven door een man die boeken las en die wist waarover hij het had. En dat is toch het eerste wat je van een hoofdredacteur mag verwachten. De krant was nog een mijnheer in die tijd. Kom daar vandaag nog eens om! Bij vlagen werd het betoog van Piebenga zelfs profetisch: ‘Zelfs als hypothese is God overbodig geworden. De psychiaters vervangen de dominees.’ Daarmee sloeg hij de spijker op zijn kop, en dat in 1963. Maar de protestgeneratie zat niet te wachten op dit geluid uit het graf. Het was opeens een stem die onwaarachtig klonk, een echo van een voorbije tijd. ‘Je moraal die verveelt ons al tijden,’ zong Boudewijn de Groot: ‘En vlieg op, als de wereld van nu je niet mag, want er komen andere tijden.’
Het artikel Modern atheïsme van Piebenga is hier te lezen.