Het symbool en de religieuze psychose

‘Schematische voorstelling van de verschillende vormen van hypo- en hyper-religiositeit. De verdeling die hier is aangegeven, is een normale. In feite is de vorm van de verdelingscurve onbekend. Met andere woorden: we weten niet of  de verdeling normaal is of scheef is, en indien scheef in welke mate.’

Bovenstaande grafiek trof ik aan in het boek God en Psyche, de redelijkheid van het geloven. Visies van een Jood (2008) van Herman M. van Praag. Van Praag gaat er vanuit dat religiositeit een normale manifestatie-vorm is van de menselijke behoefte het leven een spirituele dimensie te geven. Anders gezegd: religie is de norm. Maar het bijzondere van zijn grafiek is dat niet alleen ongeloof buiten de norm valt, maar ook extreem geloof. Zowel links als rechts van de norm komt abnormaliteit voor in oplopende gradaties van excentriciteit. Naar links toe zijn dat achtereenvolgens: agnosticisme,  atheïsme en evangeliserend atheïsme. Naar rechts toe achtereenvolgens: ‘stolling (geloof wordt zekerheid), bevlogenheid, exaltatie en hyper-religiositeit uiteindelijk ontaardend in een religieuze psychose. De hypo-religiositeit links vindt dus zijn tegenpool in de hyper-religiosteit rechts, maar  in zekere zin raken de uitersten elkaar, want beiden vormen van extremisme willen evangeliseren, al dan niet met geweld. Aan linker- en rechter zijde van het spectrum bevinden zich de fundamentalistische diehards die de ander willen bekeren. Anders gezegd: Richard Dawkins tegenover de moslimterrorist. Of Dick Swaab tegenover de psychiatrische patiënt met een religieuze psychose.

Ik ben bang dat in dit schema de wens de vader van de gedachte is. Van Praag gelooft zelf in God dus stelt hij zijn godsgeloof als norm voor het normale. Zoiets kun je amper wetenschappelijk noemen. Deze opstelling doet denken aan die van de psychiater H. C. Rümke die ooit ongeloof als een ontwikkelingsstoornis bestempelde. Geloven in God zou een symptoom zijn van geestelijke gezondheid. Er zijn maar weinig psychiaters die deze mening nu nog zullen beamen. Toch heeft het schema van Van Praag iets wat tot nadenken stemt. Een fanatieke vorm van atheïsme is even ongezond als een fanatieke vorm van godsgeloof. Ik heb deze gelijkenis ooit toegepast op het debat Gerard Reve versus W.F. Hermans en in dat kader gesproken over ‘een negatieve Wahlverwandschaft’. Daarbij heb ik ook toen – in het spoor van Reve – gewezen op Rümke die voor het eerst op een dergelijke verwantschap heeft gewezen. Les extrêmes se touchent, ook als het gaat geloof en ongeloof.

Je kunt je afvragen of dit schema ook op een andere manier is op te stellen, zonder expliciet te verwijzen naar het geloven in God. Er is immers een vorm van religiositeit waarbij geen sprake is van een God. Hoe is het boeddhisme in deze grafiek in te passen? Elke boeddhist is immers religieus zonder God. Bestaan er voor het boeddhisme soms ook uitersten die elkaar raken, of is deze grafiek exclusief voor de monotheïstische religies? Ander gezegd, bestaan er ook boeddhisten die last krijgen van een religieuze psychose, of komt de religieuze psychose uitsluitend voor bij een Jood, een moslim of een christen? Onder een religieuze psychose verstaat Van Praag een psychose met een religieuze inhoud, soms maar niet altijd geïnduceerd door religieuze denkinhouden of emoties. Dergelijke psychotici verkeren in de waan dat ze de stem van God horen of iets moeten doen of schrijven wat God hun rechtstreeks heeft opgedragen. Hun vrije wil wordt overgenomen door de wil van God met niet zelden fatale gevolgen voor anderen.

Ik vraag me af of je bovenstaande grafiek niet moet loskoppelen van godsgeloof en in plaats daarvan moet relateren aan het vermogen om met symbolen om te gaan. Rümke sprak over symboolblindheid. Die akelige eigenschap vindt zijn tegenpool in symboolperversie. De symboolblinde is alleen ontvankelijk voor letterlijke formuleringen. Het zijn meestal mensen zonder veel humor en fantasie, anders gezegd: de droogstoppels, de gereformeerde mierenneukers, de wettisch en formalistisch denkende calvinisten, de Joodse rabbi’s die eindeloos de letter van Thora herinterpreteren. De symboolpervert daarentegen ziet overal nieuwe religieuze verbanden. Hij is van oorsprong barok en Rooms en heeft een hang naar het theatrale. Hij wordt overspoeld door de rituele en soms zelfs magische kracht van het symbool dat voor hem een psychische werkelijkheid wordt op de grens van de realiteit. Tal van overdrijvingen zijn daarbij mogelijk. De devotie van de symboolpervert kan omslaan in 
een extreme vorm van angstvalligheid die zelfs de vorm van een
 paranoïde besmettingswaan kan aannemen. Of zoals de godsdienstpsycholoog Paul Moyaert het formuleert in zijn boek De mateloosheid van het christendom (1998):

‘Het symbolische object 
barst dan uit zijn voegen. Bovendien is het zo dat wanneer een voorwerp eenmaal een symbolische betekenis heeft gekregen, het alles 
wat erop lijkt naar zich toe kan trekken. Het symbolische object is 
dan niet langer het voorwerp van devotie, maar wordt een fascinerend object dat alles begint te domineren. Het reële wordt door het sacrale overspoeld; het sacrale slaat om in een onbewoonbare wereld Een symbool gevoelige houding moet daarom altijd tegen zichzelf, tegen haar eigen dynamiek worden beschermd. (..)  Daarom zijn er regels nodig die het symbolisch betekenisproces afbakenen. Ook de religieuze devotie moet tegen zichzelf  reden beschermd. De symbolische orde van de religie komt aan die noodzaak tegemoet 
door arbitraire ankerpunten van het sacrale vast te leggen, door devotiepraktijken aan bepaalde voorschriften te binden en door kerken te bouwen die het sacrale omheinen. De religie beschermt ons tegen de terreur van het sacrale.’

Zo ontstaat aan beide zijden van het spectrum een vorm van psychopathologie die losstaat van het al dan niet geloven in God.  Het psychotische brein begeeft zich buiten de symbolische orde die de norm is. Dat je dan algauw in het vaarwater van de religie terecht komt is niet zo verwonderlijk, omdat religie is opgebouwd uit een vorm symboliek die intrinsiek verbonden is met een religieuze belevingswerkelijkheid. Het religieuze symbool is meer dan een formeel teken, meer ook dan een pars pro toto, een ‘deel voor het geheel’. Het ‘geheel’ wordt in het religieuze symbool tot op zekere hoogte daadwerkelijk in het ‘deel’ belichaamd. Die geïncorporeerde symboliek van de religie kan doorslaan in een vorm van perversie, maar ook opdrogen in een totale verdorring. Beide uitersten zijn geestelijke ongezond en hebben in feite niets met religie van doen. Een gezond brein staat open voor symboliek zonder zich daardoor te laten overspoelen, maar daarnaast wordt geestelijke gezondheid gekenmerkt door een vermogen tot helder denken en objectiveren zonder telkens maar weer de neiging te hebben om extreem te formaliseren, een houding waarbij men uiteindelijk stekeblind wordt voor elke vorm van symboliek, dus ook de religieuze.

De religieuze psychose is in eerste instantie een ontsporing van de symbolische orde die verankerd ligt in de taal. ‘Het brein is behekst door de taal,’ zei Wittgenstein, maar in de religieuze psychose wordt de taal behekst door het brein. Daarbij blijft de vraag onbeantwoord of er sprake kan zijn van een religieuze psychose zonder religieuze oorzaak. Of omgekeerd, bestaat er een religie die het brein kan beschermen voor een religieuze psychose? Is het waar dat een geïnstitutionaliseerde religie ons kan vrijwaren voor de terreur van het sacrale? Of wordt terreur bevorderd door het monotheïsme? Kortom, wat is het verband tussen religie en geestelijke gezondheid? Over dat soort vragen heeft Van Praag in zijn boek belangwekkende dingen te melden, vooral als hij de religieuze psychose ter sprake brengt, een geestesziekte, waarvan van de aard en inhoud door de hedendaagse psychiatrie vaak niet – of niet meer – begrepen wordt.