Interview
Voor het mei-nummer van het tijdschrift Prana werd ik geïnterviewd door Aat Lambert de Kwant. Aanleiding was het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose , dat ik schreef samen met Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf. Hieronder de tekst van het interview:
De teloorgang van het religieuze wereldbeeld en de psychose
De psychose waarmee Huub Mous in 1966 geconfronteerd werd kwam voor hem als een donderslag uit de hemel vallen. In tien dagen tijd belandde hij van een volledig normaal gezond functionerend ineens in een psychose. De aanleiding heeft hij achteraf proberen te reconstrueren zoals hij dit in de bijdrage in het boek “Tegen de tijdgeest” ook beschrijft. Hij kreeg te maken met slapeloosheid, heel veel te schrijven, kreeg waandenkbeelden en begon door de stad te dwalen. Het begon begin januari 1966 tijdens een retraite in het klooster Slangenburg in Doetinchem waar hij met een groepje van zijn klas verbleef. In het boek schrijft hij hierover:
”Al meteen na de eerste dag begon ik slecht te slapen. Wat deed ik hier? God was dood, zo had ik bij mezelf besloten. De indringende stilte van de abdij begon op mijn zenuwen te werken. De gedachten in mijn hoofd waren niet meer te stoppen. Liggend op het smalle bed in mijn cel, zag ik de geschiedenis van duizenden jaren als een time-lapse film voorbij trekken. Het paradijs zou terugkeren op aarde, het beloofde land was nabij. Ik had een opdracht, al wist ik nog niet precies welke. De draaikolk in mijn hoofd ging over in een vloedgolf van beelden die uitmondde in een visioen of een verschijning. Ik weet niet precies hoe ik dit nachtelijk gebeuren achteraf moet benoemen, maar ik voelde een duidelijke aanwezigheid van iets bovennatuurlijks, iets dat mij optilde boven de wereld, boven de tijd en boven de ruimte. In de dagen die daarop volgden was er geen houden meer aan. Ik praatte iedereen de oren van het hoofd. Daarna ben ik met de trein naar huis gegaan en in de week, die daarop volgde, heb ik niet of nauwelijks meer geslapen.”
Huub Mous beziet zijn psychose uit 1966 – hij was toen 18 – in het licht van de teloorgang van zijn religieuze wereldbeeld. De twijfel aan de vertrouwde religieuze beelden en opvattingen zou bij Huub Mous dan ook wel eens de trigger geweest kunnen zijn tot zijn psychose.
“Ik heb dit achteraf zo geïnterpreteerd. Behandelaars, zowel in Heilloo als de psychiater waar ik terecht kwam, hebben dit verband nooit willen leggen en hebben het er nooit over willen hebben, zoals ze overigens ook nooit over de inhoudelijke aspecten van mijn psychose wilden praten. Alles wat inhoudelijk na die retraite door mijn hoofd ging en met religie van doen had, werd weggewimpeld, terwijl ik toch echt waandenkbeelden had. Zo wilde ik de paus bezoeken om mijn denkbeelden voor te leggen en dacht ik dat ik de nieuwe Jeanne d’Arc was. De relatie religie en psychose was er bij mij dus wel degelijk, maar het had mij destijds wel geholpen als ik daarover met de behandelaars had kunnen praten.
Het was een tijd van grote veranderingen en grote leegloop, maar dat was in mijn omgeving nog niet zo duidelijk merkbaar. Er was wel veel gaande: het Tweede Vaticaans Concilie was net afgelopen en er was hoop op veranderingen, je voelde dat er iets ging gebeuren. Er hing iets in de lucht en daarna is alles in elkaar gedonderd. Ik was in en denkwereld beland die absoluut niet te rijmen viel met het traditionele katholicisme waarmee ik was opgegroeid. Ik denk dat inderdaad voor mij de eerste trigger lag. Door die sterke secularisatie had men geen antwoorden meer. Mensen die mij opleidden worstelden zelf ook met enorme vragen en problemen. Zelf kreeg ik ook geen antwoorden op mijn vragen, worstelde ook met problematiek in mijn hoofd waartegen ik totaal niet was opgewassen. Vestdijk schreef terecht over de naweeën en de schok van de oorlog en de gevolgen van het wegvallen van de religie. Dat was een heel dramatisch gebeuren en zeker in de omgeving waarin ik zat. Het gebeurde eigenlijk van de ene op de andere dag dat ik mensen zag weglopen uit de kerk, sommigen compleet in verwarring. Protestanten hebben die secularisatie ook meegemaakt, maar toch anders dan bij het katholicisme waar sprake was van een enorme progressie, vooruitstrevendheid, veranderingen en hoop, maar dat wel leidde tot een grote leegloop en een kater.”
Huub Mous zat als het ware in het oog van de orkaan van die religieuze storm die door katholiek Nederland raasde en heeft daarvoor, zoals vele anderen, een zware tol moeten betalen. Achteraf bezien is het verbijsterend dat mensen als hij vrijwel nergens met hun vragen terecht konden, maar zowel geestelijken als hulpverleners zaten zelf ook in een spagaat. Religieus en hulpverlenend Nederland zat in een geestelijk en spiritueel vacuüm. Zo zocht Huub Mous weliswaar contact met een gestichtsaalmoezenier die zelf ook de weg kwijt en was eigenlijk al afgeschreven. De inrichting had nog wel een katholieke signatuur maar inhoudelijk werd daarmee niets meer gedaan. Mous stond dus spiritueel in de kou maar kreeg ook nauwelijks begeleiding van de behandelaars.
Mous: ”Ik heb tijdens de sessies jarenlang gezwegen en dat was in die tijd een doelbewuste strategie, al stond de psychiater die bij behandelde goed bekend. Maar hij had een strategie van non-interventie, dus niet praten. Voor mij was dat een enorme kwelling; op het moment dat ik iets inhoudelijks aan de orde stelde, was dat niet bespreekbaar. Ik moest mijn ervaringen in het het hier-en nu naar voren brengen, maar dat mondde wel uit in een voortdurende miscommunicatie. Ik kon dus bij niemand met mijn verhaal en ervaringen terecht en voelde me daardoor ook verdomd eenzaam. En als ik iets aan de psychiater vertelde over wat ik zoals had beleefd, noteerde hij dat wel in een minuscuul handschrift op grote foliovellen, maar inhoudelijk reageerde hij daar niet op. Ik voelde me ook een soort studieobject. Als er iets naar boven kwam signaleerde hij dat wel maar zei daar meteen bij dat we het daar niet over moesten hebben. Ook wilde hij niets weten van mijn belangstelling voor religie en filosofie. De wezenlijke oorzaak waardoor ik in deze psychose was beland, was niet bespreekbaar. Dat was taboe.”
De ervaring deed er dus niet toe?
“Nee, het is verwonderlijk maar het is helaas wel een feit. Ik heb wel er meerdere malen op gewezen dat ik aan het delen van die ervaringen wel behoefte had, maar doorgaans werd dat niet serieus genomen. Toen ik eens sprak over mijn extreme gelukservaringen en het dagenlang in een euforie verkeren, zei hij dat het moeilijk was daarover met anderen te communiceren. Hij toonde wel enig begrip voor dit soort ervaringen, maar de oorzaak van mijn wanen was niet bespreekbaar. En als ik het daar verder over had, zei hij dat dit iets was dat later in mijn leven wellicht een betekenis zou krijgen. Ik vroeg mij in die tijd ook af welke kant ik met mijn studie op moest, maar hij wilde mij daarin ook niet adviseren. Het was ook niet zijn belangstellingssfeer; hij had het idee dat een psychose een abstracte taal is waar je inhoudelijk niets aan hebt. Mijn psychiater was een leerling van Rümke. Ik heb het er wel eens met Egbert Tellegen over gehad, die Rümke ooit nog eens ontmoet heeft. Rümke ging ervan uit dat de psychose een vormprobleem is, een bepaalde storing die zich aandient, maar waar inhoudelijk weinig over te zeggen valt. Je kunt spreken over de grammatica, maar je moet niet nadenken over wat de zinnen betekenen. Zoiets dus. Dat was ook de visie van mijn psychiater; hij negeerde de inhoud van de psychose omdat hij het zag als een abstract fenomeen zag. Zo heb ik dit later geïnterpreteerd, maar ik heb dat nooit met hem besproken.”
Je hebt je later in de mystiek verdiept en ook kennis genomen met de soms geëxalteerde uitlatingen van sommige mystici. In je boek lees ik de volgende passage:
‘Ik was bezig een nieuwe taal te bedenken, een nieuwe religie wellicht. Ik voelde mij opstijgen in een andere werkelijkheid en langzaam één worden met alles. Eén met het universum, met alle sterren en planeten, de stroom die de atomen verbindt met het heelal, maar vooral één met de echte hemel die de sterren te boven gaat. En terwijl mijn verbeelding zo opklom naar hogere sferen, voorbij het lichaam zelfs, belandde ik in de ijle regionen van de waanzin. Op deze wijze schreef ik dagen en nachten, uren achter elkaar, associërend, hallucinerend en profeterend in een steeds sneller voort ijlende vlucht.’
Wat je hier beschrijft lijkt op zowel een mystieke ervaring als op een psychose.
“Ik ben nu bezig met het lezen van Teresa van Avila en als ik haar heel helder beschreven mystieke teksten lees, lijkt dat haast psychotisch. Alleen is er wel onderscheid met het totale verlies van controle bij een psychose en de gecontroleerd mystieke ervaring. Ik weet dat vaak wordt beweerd dat de mystieke ervaringen van sommige mystici uitingen zijn van een psychose, maar ik onderscheid de manier waarop Teresa van Avila het beschrijft, en het controleverlies bij een psychose.
Bovendien speelt mystieke gewaarwording zich wel af in een gestructureerd geloofssysteem. Als je dat loslaat of daarbuiten gaat, wordt het moeilijker om je ervaringen in goede banen te leiden. Het verschil tussen de ervaringen van Teresa en mij is dat het katholicisme bij haar heel helder was, maar bij mij lag er een enorme twijfel of wat ik ervoer illusoir was. Bij haar was er geen enkele twijfel; zij raakt in die extase voor haar gevoel in een soort huwelijk met God zoals ze dat beschrijft. Dat dacht ik aanvankelijk ook, maar ben toch wel tot de conclusie gekomen dat dit toch niet helemaal gezond was.”
In zijn boek zegt Mous hierover:
‘Ik hoorde geen stemmen, maar diep in mijzelf was iets als vanzelf gaan schrijven. God zelf daalde neer in mijn taal. Zijn woord was vlees geworden en ging in mijn lichaam wonen. Mijn schrijven, dat urenlang ononderbroken doorging, was geen verwoording van een voorafgaande ervaring van het goddelijke, zoals een mysticus verslag doet van een toestand van sprakeloosheid, maar een onmiddellijke ervaring van iets goddelijks, dat gestalte kreeg in het schrijven zelf, een proces waarbij in mijn beleving van God zich direct openbaarde.’
Je leest begrijp ik nog wel mystieke teksten. Mag ik daaruit afleiden dat je nog steeds religieus gebleven bent of het opnieuw werd maar nu met andere inzichten?
“De fascinatie is gebleven en ben er nog steeds sterk mee bezig maar een religieus mens ben ik niet, maar heb wel een fascinatie voor religie en spiritualiteit. Vooral ook in relatie tot de psyche, dat is mijn leven zo gebleven.”
Maar je hebt niets met new age en zo?
“O, zeker niet. Ik zie daar ook veel ontsporen en mis gaan. Ik ben heel kritisch over tal van uitwassen die daar spelen. Mensen praten met Maria, met engelen of met bomen. Er is sprake van een wildgroei aan semi- mystieke ervaringen die veel mensen in verwarring of op een dwaalspoor kunnen brengen en mogelijk bij minder stabiele mensen tot een psychose kunnen leiden. Met mystiek op zich is natuurlijk niets mis, maar het moet geen vormen van escapisme krijgen, een vlucht uit de wereld of een narcistisch met jezelf bezig zijn. Binnen de mystiek zijn er varianten die kunnen leiden tot wereldverzaking. Hoewel ik na mijn opname wel mystieke ervaringen had, naschokken van mijn psychose, heb ik die nu niet meer. Ik heb ook geen enkele belangstelling die weer op te roepen.”
Hoe kijk je terug op je psychotische periode? Doe je dat met een knoop in je maag of weet je het nu wel te plaatsen in je leven nu?
“Het is zo’n zestien jaar nadien nog wel onrustig geweest, een soort manisch depressieve golfslag waardoor ik soms weer heel dicht tegen een psychose aan zat. Het is een deel van mijn leven, als het meest wezenlijke deel van mijzelf waarmee ik nog vaak bezig ben. Je probeert toch dingen te begrijpen en er vat op te krijgen maar ik kijk niet met een knoop in mijn maag op deze periode terug.”
Tegenwoordig is dit allemaal veel meer bespreekbaar dan in de tijd dat je die psychose had…
“Ik heb er nooit zoveel last van gehad van dat niet bespreekbaar zijn van psychische aandoeningen. In de eerste jaren had je die hippie cultuur en daar was het alleen maar interessant als je over ervaringen sprak die anderen niet hadden en die buiten het normale lagen. In mijn studententijd was het niet eens zoveel aan de orde, want er liepen in die tijd heel wat wonderlijke vogels rond. En toen ik werkte speelde het niet meer zo, al merkte ik wel dat als ik overspannen raakte (wat nog wel eens voorkwam) dat taboe was, zeker hier in het Noorden. Ik heb jarenlang les gegeven aan een kunstacademie en dan had ik het wel eens over mijn eigen ervaringen. Dan werd het helemaal stil en waren mensen diep geschokt dat ik daarover durfde te praten.”