Vijftig jaar na dato

‘Sprankelend’ zo typeerde juryvoorzitter Han Steenbruggen het kunstenaarschap van Paul Panhuysen gisteren bij de uitreiking van de Gerrit  Benner Prijs in de hal van het nog ongeopende Fries Museum. Ik denk  dat alle aanwezigen zich in deze kwalificatie konden vinden, zeker na de twee prachtige geluidsperformances die Panhuysen zelf daarna ten beste gaf. Het was even muisstil. Een reeks magische, bijna sacrale momenten, waarmee de nieuwbouw werd ingewijd. Een wijwaterkwast ontbrak er nog aan. Toch had dat zomaar gekund, als je de grootmeester van de geluidskunst als een  paus zag schuifelen op weg naar zijn eigen eucharistie. Voor de oorlog al schreef de vader van Paul Panhuysen ‘katholieke probleemromans’. Hij publiceerde onder meer in het Roomse tijdschrift De Gemeenschap. Ik herinnerde Paul daar na afloop nog even aan. ‘Mijn vader is teveel in dat katholicisme blijven hangen,’ zei hij.

Dat kun je van deze rebel uit the sixties niet zeggen. Midden jaren zestig  zette hij het benauwde kunstwereldje van Friesland heel even op zijn kop. Vijftig jaar geleden werd hij benoemd tot directeur van de Academie Vredeman de Vries. Daarna werd hij medeoprichter van de Vrije Academie en de Bende van de Blauwe Hand.  Das war einmal. Wie destijds had gezegd, dat hij hiervoor een halve eeuw later van het Provinciaal Bestuur een prijs zou krijgen, zou voor gek zijn verklaard.  De mythe wordt steeds groter naarmate de tijd verstrijkt. Op deze prijs voor Paul Panhuysen valt – voor wat zijn oeuvre betreft – natuurlijk niets af te dingen, maar de vraag rijst wel of er nadien in Friesland zelf niets meer gebeurd is, wat een oeuvreprijs verdient.

Han Steenbruggen memoreerde in zijn inleiding nog even, dat twee jaar geleden in feite ook al een oeuvreprijs is toegekend aan Zoltin Peeter, terwijl het reglement van de Bennerprijs aangeeft, dat om de twee jaar afwisselend een oeuvre en een markante ontwikkeling moet worden gehonoreerd. Het advies van de jury twee jaar geleden om de Bennerprijs te splitsen in een oeuvreprijs en een aanmoedigingsprijs, heeft het Provinciaal Bestuur niet opgevolgd. Evenmin als de aanbeveling om het prijzenbedrag eens flink te verhogen. Een prijs van vijfduizend Euro is een fooi, zeker als het om een oeuvreprijs gaat. Iedere keer weer knijp ik mijn tenen dicht van plaatsvervangende schaamte om dit schaamteloos vertoon van Friese zuinigheid. Het wordt helemaal idioot als je bedenkt dat het Provinciaal Bestuur bereid is om miljoenen over de balk te gooien om Culturele Hoofdstad van Europa te worden, maar tegelijk haar eigen prijzenstelsel niet op orde heeft.

Ook Eindhoven, de tegenwoordige woonplaats van Paul Panhuysen wil samen met Den Bosch culturele hoofdstad worden.  Een belachelijke zaak, zo vindt Panhuysen. Laat men naar de kunst kijken, in plaats van het prestige.  Maar gedeputeerden vinden het nu eenmaal leuk om voor een habbekrats Sinterklaas te spelen. Dat dit gisteren in het nog ongeopende Fries Museum mocht gebeuren, is natuurlijk mooi meegenomen. Maar uit betrouwbare bron vernam ik, dat het heel wat voeten in de aarde heeft gehad voor het zover was. Het bestuur van het Fries Museum wilde aanvankelijk het gebouw hiervoor niet beschikbaar stellen, omdat zo de indruk bij het publiek kon ontstaan, dat het Nieuwe Fries Museum straks alleen maar voor de hedendaagse kunst is bestemd.  Het moet niet gekker worden.

Dit weekend sluit het oude Fries Museum aan de Turfmarkt  haar deuren.  De staf gaat zich in het nieuwe museum een jaar lang bezinnen over de vraag hoe het nu verder moet straks op het Zaailand. Een nieuwe curator voor hedendaagse kunst – als opvolger voor Toos Arends – is nog altijd niet benoemd. Men gaat dus een jaar lang droogzwemmen, zonder dat de eigentijdse beeldende kunst de aandacht krijgt die nodig is. Als je al deze kneuterigheid overziet, dan is er maar één conclusie mogelijk. Het wordt hoog tijd dat Friesland een nieuwe Paul Panhuysen krijgt, die de boel hier nog eens flink gaat opschudden. Al is het dan – zoals zo vaak in Friesland – vijftig jaar na dato.