Kunst valt altijd uit te leggen

‘Kunst, evenals haar essentiële eigenschap kwaliteit, heeft bij Komrij 
en Fuchs een opmerkelijke eigenschap: ze kan niet worden uitgelegd; ster
ker nog: ze moet niet worden uitgelegd. Aan wie niet op eigen kracht 
intuïtief begrijpt wat de essentie van kunst is, is het onmogelijk uit te leg
gen. Deze verborgen essentie van kunst, die bij een poging tot analyse niet 
te vatten is of zelfs kan worden stuk-geredeneerd, vindt zijn oorsprong in 
de theologie van de kerkvader Augustinus. Het betreft bij Augustinus uiteraard niet een waardering voor een 
abstractum kunst; bij hem betreft het de goddelijke genade, ‘gratia’, die een 
geschenk van God is. Wie deze genade ontvangt, is in de gratie en is daar
door in staat, op zijn beurt God te kennen en lief te hebben. Wie de genade 
dus niet heeft, kan God niet ten volle liefhebben; je hebt het of je hebt het 
niet.’

Dit citaat is ontleend aan het boek ‘Kunst historisch’ van Hessel Miedema, dat in 1989 is verschenen. Miedema was een van mijn docenten aan het Kunsthistorisch Instituut van de UvA, waar ik in de jaren zeventig kunstgeschiedenis studeerde. Hij was een zeer eigenzinnig docent, met wie ik het nog al eens aan de stok had.  Hessel Miedema, die in Sneek werd geboren, heeft heel wat sporen in Friesland achtergelaten, onder meer als directeur van het Princessehof van 1957 tot 1964. In april 1972 ging ik voor drie weken op excursie naar Venetië, waarbij Miedema als docent de leiding had. Hij was nogal streng in zijn aanpak en iedereen kreeg daar behoorlijk de pest over in. Op een avond, na wat teveel glazen wijn, heb toen een parodie opgevoerd van Miedema en met name van zijn wijze van doceren, waarbij de gelijkenis zo treffend was, dat niemand daarna nog angst had voor de grillen van deze zeer eigenzinnige man. Miedema zelf lag al op bed, maar de muren van de jeugdherberg, waar wij logeerden, waren zo dun, dat hij mijn optreden woordelijk heeft verstaan.

Daarna is het gedurende de resterende dagen van deze excursie niet meer goed gekomen tussen Miedema en mij. De ban was gebroken. De magie van de meester was weg. Hij had geen aureool meer en was teruggekeerd op aarde onder ons gewone stervelingen. Wel herinner ik mij nog, dat ik een paar dagen later bij een speelgoedwinkel een klapperpistool kocht en vervolgens op de houten brug over het Canal Grande, vlak bij de Academia, een poging heb gedaan om Miedema overhoop te schieten. Het klapperpistool ging af en de arme man stond minutenlang te trillen op zijn benen. Het was een practical joke die lichtelijk uit de hand was gelopen. Het jaar daarop ging de film Don’t look now in première, met Donald Sutherland in een glansrol als een kunsthistoricus die vermoord wordt op een brug in Venetië. Ik vrees dat Hessel Miedema bij het zien van die film nog even aan mij heeft teruggedacht.

Maar nogmaals, het moet gezegd, Miedema was een uitstekend docent. Je stak heel wat van hem op. Onlangs heb ik zijn boek ‘Kunst historisch’ nog eens herlezen en daarbij stuitte ik op bovengenoemd citaat dat ik zeer intrigerend vind. Miedema was van mening dat kunst altijd valt uit te leggen. Hij had iets tegen het romantisch kunstbegrip, waarbij de kunst vergoddelijkt wordt tot iets heiligs, iets mysterieus. Eind jaren tachtig werd er fel gedebatteerd over het alom betwijfeld begrip kwaliteit. Kunst was klasse. Kunst was religie. Kunst was kwaliteit. Maar wat is dat eigenlijk kwaliteit? Het begrip ‘kwaliteit’, zo stelde Miedema, is pas twee eeuwen oud. Daarvoor sprak men niet over kwaliteit. Goede kunst had zoiets als ‘gratie’. Iets wat onbenoembaar is.  Het ‘je ne sais quoi‘. De ‘x-factor’. zoals dat nu wordt genoemd.

Dat onbenoembare in de kunst is in de tijd van de Romantiek een eigen leven gaan lijden. Het werd iets spiritueels. Het werd een product van ‘de hemelse verbeelding’, waarbij de ratio opeens ver te zoeken was. Vandaar dat tot op de dag van vandaag zoveel wollige wartaal over kunst wordt geschreven. Niet in de laatste plaats door kunsthistorici die zich met moderne kunst bezighouden. Gerrit  Komrij heeft die wollige wartaal terecht aan de schandpaal genageld. Maar ook voor de romanticus Komrij was de kunst toch vooral iets heiligs. Kunst was iets dat je niet uit kunt leggen. Maar, zo beweert Hessel Miedema: kunst is in wezen een ambacht.  Een kunstenaar is niet veel meer dan een gracieuze plaatjesmaker. En plaatjes zijn heel goed uit te leggen.

Ik weet nog steeds niet of hij daarin gelijk heeft of niet. Ik neig ertoe om te zeggen van niet, maar als ik er goed over nadenk, geloof ik toch dat hij gelijk heeft. Kunst valt altijd uit te leggen, alleen niet door mensen de er baat bij hebben om het tegendeel te beweren. Maar het is natuurlijk vechten tegen de bierkaai, Kunst is heilig, omdat het moet. Waarom kunst zo nodig moet, daar hebben we het eigenlijk nooit over. Die kwestie is taboe. De ontmythologisering van het romantisch kunstbegrip, waar Hessel Miedema sinds jaar en dag mee bezig was, had ik samengevat in een acte gratuit: mijn aanslag op hem met een klapperpistool.