De rode mecenas van Reve

‘Ik weet 
dat men er wijs aan doet kunstenaars uit de buurt te 
houden, maar gelukkig voor vele kunstenaars, zijn er 
mensen die het iets enorms vinden, een kunstenaar, en die 
in het algemeen belang beter ook niet uit de droom geholpen kunnen worden. Maar zoals ik zeg, volgens mij is 
het allemaal schorum en geteisem van de richel, een beest zorgt nog beter voor zijn jongen dan een kunstenaar voor zijn kinderen, die hij haat en meestal alleen uit gierigheid gemaakt heeft, omdat hij geen geld voor kapotjes 
over had, en dan uitrekenen, dat gaat helemaal niet, al die 
’dorre cijfers’ daar kan onze halfgod zich niet in verdiepen, etc. Ik ben een beetje anders, en dat komt waarschijnlijk omdat ik van groot formaat ben, misschien wel 
een genie, maar dat weet je nooit zeker voor het avond is.
’

Dat schreef Reve in op 4 april 1963 aan Ludo P. (Pieters) die bekend is geworden als de mecenas van Reve. Hij was een vermogend havenbaron in Rotterdam en woonachtig in Rhoon. Reve ontmoette hem voor het eerst bij de opvoering van zijn toneelstuk Commissaris Fennedy in 1962. In die moeilijke jaren voorafgaande aan Reves verhuizing naar Friesland heeft Ludo Pieters hem financieel ondersteund. In zijn villa in Rhoon vond Reve vaak onderdak. Dit huis fungeerde voor hem letterlijk als een ‘veilige haven’ om te werken en tot rust te komen. Ook kon hij op een van zijn schepen naar Portugal varen, waar zijn reis door Spanje begon. Zonder de steun van Pieters was het boek Op weg naar het einde waarschijnlijk nooit geschreven. Pieters hielp Reve in een cruciale fase in diens leven over een dood punt heen. Daarna hielden ze contact en bleven ze corresponderen. Hoewel zij ook voor lange tijd gebrouilleerd raakten, omdat Reve zich niet kon verenigen met de linkse ideeën van Pieters. Een paar jaar voor Reves dood hebben ze hun vriendschap herbevestigd. Ludo Pieters overleed twee jaar na Reve, op 30 oktober 2008, 87 jaar oud.

De neerlandica Wil Heezen en de historicus Paul van de Laar  schreven een boek over Ludo Pieters, dat onlangs uitkwam: ‘Ludo Pieters. Rode havenbaron, mecenas en vriend van Gerard Reve’ Het is een mooi boek, maar geen biografie, zoals ze zelf ook duidelijke aangeven. Over wie wat meer te weten wil komen over de vriendschap tussen Pieters en Reve zal niet veel meer vinden dan in de brieven Reve en de biografie van Nop Maas aan het licht is gekomen. De rationalist Pieters – hij bewonderde Ter Braak en Du Perron – is onder invloed van Reve uiteindelijk weer een gelovig mens is geworden, maar ook dat wisten we al uit het nawoord van Pieters in Reves Brieven aan Ludo P., dat in 1986 verscheen.

Dit boek gaat ook niet zozeer over de relatie met Reve, maar over de rol die Pieters heeft gespeeld als cultuurpromotor in het naoorlogse Rotterdam, vooral in de periode van de wederopbouw. Rotterdam transformeerde in deze periode van een havenstad met een dorpscultuur naar een stad met een rijk geschakeerd cultureel leven. Pieters had ook veel belangstelling voor beeldende kunst. In zijn bemoeienissen met de Rotterdamse Kunstkring, het spraakmakende Lijnbaancentrum en de Rotterdamse Kunststichting komt het beeld naar voren van een  bevlogen volksopvoeder die vanuit zijn sociaaldemocratische opvattingen de sociale kunstspreiding in Rotterdam wilde bevorderen, maar daarnaast ook een scherp oog had voor artistiek experiment en kwaliteit.

Als het om cultuurbeleid gaat geldt Rotterdam van oudsher als het laboratorium voor Nederland. Hier worden abstracte ideeën over kunst en cultuur op hun werkelijke waarde beproefd. Het boek over Ludo Pieters laat duidelijk zien welke grote veranderingen zich na de oorlog in het cultuurbeleid hebben voltrokken. Tot eind jaren zeventig was in Rotterdam een fijn vertakt netwerk aanwezig, waarin particulier initiatief en overheidsbemoeienis hand in had gingen. Ludo Pieters voelde zich hier als een vis in het water. Aan kunst werd in die tijd nog een grote humanistische waarde gehecht. Kunst was goed voor iedereen en juist de linkse havenbaron Ludo Pieters voelde dat haarfijn aan.

Rond 1980 sloeg dat klimaat plotseling om. Wonderlijk genoeg zijn het in Rotterdam juist de socialisten geweest die een eind hebben gemaakt aan het netwerk van particulier initiatief. Niet alleen cultuurbeleid werd gecentraliseerd bij op het stadhuis, maar ook steeds meer uitvoerende taken kregen voortaan daar hun beslag. De verambtelijking en de bureaucratisering sloeg toe, toen de socialisten pas goed aan de macht kwamen. Dat is de wonderlijke paradox die in dit boek naar voren komt. Een paradox die heel herkenbaar is, want ook in Friesland heeft zich een dergelijke ontwikkeling voltrokken, die ik onder meer beschreven heb in mijn boek De kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945. Na het opheffen van de adviesraden in de jaren tachtig was het grotendeels afgelopen met de inbreng van het particulier initiatief in de vormgeving van het cultuurbeleid. Ook bij deze afbraak namen de socialisten het voortouw.

In die zin is het boek over de socialistische mecenas Ludo Pieters zeer actueel. Op cultuurgebied beleven we een tijd van overheidsbezuinigingen en alom klinkt de roep om een nieuwe mecenaat.  Maar waar zijn die nieuwe mecenassen van de cultuur? In Friesland zie je ze nog amper. Er zijn wat kunstverzamelaars en een enkele bevlogen ondernemer – zoals bijvoorbeeld Steven Sterk – die de cultuur hoog in het vaandel hebben. Maar voor de rest is het dunne soep. Tot voor kort waren er nog cultuurminnende burgemeesters zoals Siebold Hartkamp, Remco Heite of Arno Brok, maar ook dat soort verlichte regenten is tegenwoordig nauwelijks meer te vinden. Integendeel. ‘Cultuur is niet mijn ding’, zo luidt het motto van de huidige (socialistische) burgervader van een stad die nota bene culturele hoofdstad van Europa wil worden.

In de jaren negentig beleefde het cultuurklimaat in Rotterdam opnieuw een boeiperiode met als bekroning het jaar 2001, toen Rotterdam de culturele hoofdstad van Europa werd. Dit gebeuren heeft voor het culturele leven in de stad veel betekend. Daarna ging het eigenlijk snel bergafwaarts. Rotterdam barst tegenwoordig van de sociale problemen en de overheidsfinanciering voor kunst en cultuur wordt dus ook steeds meer een probleem. Bovendien wordt na Fortuyn en Pastors cultuur door menig populistische politicus gezien als een vorm van vrijetijdsbesteding die primair een zaak is van de vrije markt. We hebben na de oorlog de religie zien verdampen en nu lijkt de kunst aan de beurt. De grote sociaaleconomische problemen, die de globalisering teweegbrengt, vragen kennelijk om andere oplossingen dan kunst en cultuur.

De ware elite, dat waren de vroegere havenbaronnen. Mensen als Ludo Pieters, die zelf rijk waren geworden en hun vermogen ten dienst stelden aan de gemeenschap. Ooit was Rotterdam een hippe stad, waar kunstenaars en allerlei creatievelingen graag wilden zijn, maar de probleemstad Rotterdam is inmiddels een vervuilde stad geworden met het hoogste aantal Vogelaarwijken en nauwelijks nog een elite. De huidige schijn-elite sluit de ogen ware problemen waar de stad mee kampt. Mensen willen primair een goed huis met een tuintje of een balkon en een goede school in de buurt. Links heeft jarenlang deze taak laten liggen. Lullen maar niet poetsen, daar schieten de mensen niets mee op. Ludo Pieters heeft laten zien hoe het anders kan, ook in tijden toen nog geen sprake was van crisis of hoogconjunctuur.

.