Standplaats Leeuwarden

 

L]OUWERT
 
Bussen fan fiere reizen werom,
djip ut it hert fan ‘e steppe,
granzgje mismoedich nei it stasjon.
 
Wizers forskouwe de ûren tsjin ’t sin.
 
Elk wol hjir wei.
De treinen slepe
tûzenen fuort
en tûzenen oan,
hwant elk wol hjir wêze.
 
Hjir-al is it libben tsien kear sa lang
as hjir-net. En ús Heit en us Mem
stean dat libben lang by jin.

Jan Wybenga (uit: Barakkekamp, 1962)

In het tijdschrift De Tsjerne (jaargang 1954) citeert Fokke Sierksma een Friese psychiater die zijn praktijk had in Groningen: ‘In Fries moat om geestelijk soun te wurden nei Grins farfarre.’ Tiny Mulder legde deze woorden voor aan Jan Wybenga, in een vraaggesprek dat is opgenomen in haar boek Hwer hast it wei? (1971). De Fries Fokke Sierksma wilde voor alles een kosmopoliet zijn. En kosmopoliet zijn betekende in zijn tijd voor alles ‘modern zijn’. Zelf was hij vanuit Friesland de grote wereld ingetrokken, maar tegelijk bleef hij zijn hele ;even een zwak voor Friesland houden. Als er één heimwee naar Friesland heeft gehad, dan was het Fokke Sierksma.

Moderne poëzie was de poëzie van het autonome woord. Of zoals Paul Rodenko het ooit verwoordde: ‘Het woord niet als weergave van de werkelijkheid, maar als schepping van de werkelijkheid – en als zodanig middelaar tussen geest en stof, tussen ideaal en werkelijkheid.’ Vergelijkbare woorden zijn terug te vinden bij Joyce en T.S. Eliot, maar ook bij Theo van Doesburg en alle grote modernisten van de vorige eeuw. Het was een kosmopolitisch adagium, want de autonomie van het woord werd hier opgevat los van de specifieke kwaliteiten van landstaal of streektaal, wat niet wegneemt dat deze kwaliteiten ook kunnen meespelen.

Er zijn Friese dichters – en Jan Wybenga is daar een van – die dit modernistisch adagium een draai hebben gegeven door het specifiek toe te passen op de muzikale kwaliteiten van de Friese taal. Daarmee gebeurt er iets eigenaardigs. Je steelt de kroonjuwelen van het modernisme om een hersteloperatie voor het Fries uit te voeren. Die onderneming heeft iets schizofreens, Je leunt met je eigen poëzie op de schouders van de Vijftigers, maar je probeert dat te miskennen door je eigen Friese betrokkenheid op de wereld en de muzikaliteit van de Friese taal als vertrekpunt te nemen.

Overigens voelde Jan Wybenga zich niet aangesproken door de bewering van Sierksma, dat je maar beter naar Groningen kunt verhuizen, om als Fries ooit geestelijk gezond te kunnen worden. Die woorden gingen volgens Wybenga op voor een Fries met typisch Friese eigenschappen, en die heb je alleen als beide ouders ook Fries zijn. De vader van Wybenga was een Fries, maar zijn moeder kwam uit Twente en had zelfs een tijdje in Amsterdam gewoond. Wybenga zelf groeide op in Noordwolde, ook niet bepaald het geestelijk hart van Friesland.

En toch steekt er veel waarheid in de woorden van Sierksma. Blijven wonen in je eigen geboortestad of -streek is voor niemand echt gezond. Het gaat je benauwen die horizon die altijd was zoals hij was en moet blijven zoals hij altijd geweest is. Grote schrijvers verlieten hun geboortegrond, om vervolgens een web van goud te spinnen uit hun eigen heimwee. Neem Joyce, die wegtrok uit Ierland, maar zijn leven lang over Dublin bleef schrijven. Indrukken uit de vroegste jeugd 
vormen in het algemeen een 
schatkamer voor schrijvers en dichters. In A la recherche du temps perdu beschrijft Proust hoe het silhouet van 
de torenspitsen van Combray, waar hij 
zijn jeugd doorbracht, hem als een 
visioen verschijnt. De geur of de smaak van een 
koekje kan een drager vormen van een wereld vol 
halfvergeten herinneringen. Het terugzien van de omgeving van je jeugd kan een verrijkende 
ervaring zijn, zoals ook Obe Postma 
beschrijft in zijn gedicht To Harns hoe hij weliswaar geen ander mens wordt, maar toch niet helemaal 
dezelfde is gebleven als hij op zijn 
ouwe dag een reis naar Harlingen heeft 
gemaakt.

Goethe die in reis nei Italië en Rilke nei Ruslân,
En as in oar minske kamen hja werom.
Ik haw op myn âlde dei nei Harns ta west;
In oar minske koe ik net wurde, mar ik haw stien op it
     heechste fan ’e bolwurkstún –
In jonge matroas siet op in bank en twa âlde kapteins kuieren it
     paadsje lâns.
Djip seach ik del op ’e skippen yn ’e stêdsgrêft en de beammen
     fan ’e bûtensingel;
Ik rûkte de tarlucht en wol eat fan ’e see – en alheel deselde
     bin ik net bleaun.
Ik haw de Noarderhaven sjoen en it Noardies; hoe rom wie it
     – en hoe âld!
De platanen fan ’e Foarstrjitte wienen wat beknobbe, mar goedliken gelokkich de nije.

Jan Wybenga was een groot bewonderaar van Obe Postma. Toen hij als dichter begon, kende hij alleen maar het werk van Postma, zoals hij aan Tiny Mulder liet weten. Andere Friese dichters kende hij alleen uit bloemlezingen. Bij Postma ontdekte hij dat je grote poëzie, zoals die van Rilke en Emily Dickinson, gewoon in het Fries kunt weergeven. Die bewondering voor Postma was met het klimmen der jaren wel wat verbleekt. Het kwam allemaal neer op de eenheid van alles: verleden, heden en toekomst, de mensen door de tijden heen. Misschien is dat het ook wel, de x-factor van Obe Postma, wiens poëzie bij menig Fries een snaar in de ziel weet te raken. Alles is zoals het altijd was, en alles zal altijd blijven zoals het ooit is geweest. Het gekoesterde heimwee naar een geboortegrond die men nooit verlaten heeft. Het was de tijd die verstreek, maar niet de Fries die zijn nest verliet. Nestgeur is de geur van Friese poëzie. Het is de poëzie van het heimwee naar Fryslân, terwijl het Friese land nooit echt ver weg is. Friese poëzie is geïdealiseerde onvolwassenheid. De lyriek van het eeuwig uitgestelde afscheid. De onwil of het onvermogen om het eigen nest echt achter je te laten.

In 2006 verscheen de bundel Poëtisch Leeuwarden (2006), waarin de Sneker stadsdichter Henk van der Veer in zijn vers de Leeuwarder Oldehove een stompe fallus noemde en zei zich thuis te voelen in het stationsgebouw van Leeuwarden, wetende dat er ieder half uur een trein richting Sneek vertrekt.

allienech dat machtechmoaie
stasjonsgebou en ut overkapte perron
dêr foël ik mij un bitsje thús

omdat ik weet dat der om ut half uur
un trein richting Sneek vertrekt

ut paradys op aarde

Maar ook deze stadsdichter van Sneek bleef zijn leven lang hangen in de stad, waar hij geboren en getogen is. Om echt mens te worden, moet je weggaan van de grond waar je bent opgegroeid. Mens word je niet door geboorte, en zeker niet door te blijven hangen op de plaats waar je geboren bent. ‘Partir c’est mourir un peu,’ zeggen de Fransen. Maar als je niet vertrekt, kom je ook nooit tot leven. Hoeveel studenten blijven niet hangen in de stad waar ze student waren, om daar nooit te vinden waarvoor ze misschien ooit in de wieg zijn gelegd. Ikzelf vertrok uit Amsterdam, nog geen week na mijn afstuderen. In Amsterdam zou ik nooit meer wonen, maar in mijn geest ben ik er nooit weggegaan. Friesland werd mijn bestemming, maar tegelijk nooit meer dan een standplaats. Stasjonaerre yn Fryslân’ zo noemde Lolle Nauta dat. Het station in Leeuwarden is misschien wel de plaats bij uitstek die dit gevoel symboliseert. De minsken wolle ornaris wêze wêr’t se net binne’ staat te lezen op een tegeltableau in de hal.