Zijn kunstenaars gek?

Gisteren werd ik gebeld door Kirsten van Santen van de Leeuwarder Courant. Aanleiding was een Zweeds onderzoek dat had aangetoond dat schizofrenie relatief veel voorkomt onder beeldende kunstenaars. Of ik daar iets van wist. Kirsten had Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose gelezen en dacht dat ik daar wel iets zinnigs over te melden had. “Maar ik ben geen kunstenaar!’, wierp ik nog tegen. Maar dat hinderde niet. Als je eenmaal gek ben geweest, dan heb je ook verstand van gekte, moet Kirsten hebben gedacht. En zo ontspon zich een alleraardigste gesprek over de vraag of kunstenaars gekker zijn dan gewone mensen. Of beter gezegd, of kunstenaars meer vatbaar zijn voor gekte.

Nu heb ik in mijn leven heel wat kunstenaars voorbij zien komen, en vooral gekke kunstenaars. Maar om nu in zijn algemeenheid te zeggen dat kunstenaars gekker zijn dan gewone mensen? Trouwens, wat is een kunstenaar? Dat fenomeen berust grotendeels op een mythe die in de Romantiek is ontstaan. Genie en waanzin lagen in die tijd dicht bij elkaar. De kunstenaar werd een outsider die leefde aan de rand van de samenleving. Hij werd een onruststoker, een bohemien, een faustische profeet. Maar leeft dat beeld nog steeds? Ik betwijfel dat ten zeerste. De hedendaagse kunstenaar wordt opgeleid op een doodgewoon Hbo-instituut waar men competenties en vaardigheden aanleert en eens per jaar gecontroleerd wordt door een accreditatiecommissie van het Rijk. De kunstenaar is een vrije ondernemer geworden een niet langer een vrijgestelde gestoorde in algemene dienst.

Bovendien was het verband tussen gekte en kunst al in de klassieke oudheid bekend. Plato maakte al onderscheid tussen razernij als een menselijke ziekte en razernij door een goddelijke verandering van de normale menselijke toestand. Het grootste goed, zei hij, overkomt ons door een razernij die ons door een gunst van de goden wordt geschonken. Wonderlijk genoeg hebben de Middeleeuwen geen geen ‘gekke’ kunstenaars gekend. Maar de Renaissance eens temeer. De melancholie werd door Ficino beschouwd als een goddelijke gemoedstoestand. Melancholisch temperament zou leiden tot zelfkennis maar was ook een voedingsbodem voor creativiteit. En Freud tenslotte bracht de neurose in verband met het artistieke genie. Het is bekend dat de componist Mahler ooit aan Freud heeft gevraagd of hij bij hem in therapie mocht. “Dat kan wel”, zei Freud, “maar dan zul je nooit meer van die mooie muziek componeren.” Met de komst van de moderne kunst gingen de grenzen allengs vervagen tussen artistieke producten van kunstenaars en de bezielde uitingen dan gestoorde geesten die in gestichten waren weggestopt.

In de jaren twintig kwam de belangstelling op voor creatieve therapie binnen de psychiatrische inrichtingen. Eind jaren dertig exposeerden de surrealisten hun droomvisioenen naast die van psychiatrische patiënten. Na de Tweede Wereldoorlog komen de gesloten domeinen van kunst en waanzin definitief bijeen in de Art brut, waarbij de kunst psychotici, amateurs en kinderen op één lijn werden gezet. De tekeningen van psychiatrische patiënten die Karel Appel in 1947 zag in het St.Anne Hopital in Parijs maakten diepe indruk op hem. Cobra leverde het spontane vormrepertoire voor de naoorlogse vrije expressie, die niet alleen in het tekenonderwijs, maar ook in psychiatrische inrichtingen definitief voet aan de grond kreeg. Zo hebben primitivisme, expressionisme en surrealisme de kloof tussen kunst en waanzin stilaan gedicht.

Kortom, in de vorige eeuw kwamen kunstenaars en waanzinnigen steeds dichter bij elkaar te staan, om uiteindelijk zelfs samen te vallen in de meest marginale rol die nog denkbaar was: de schepper van ‘outsiderkunst’. De romantische orde, die ons twee eeuwen in zijn greep heeft gehouden, was in feite het het tijdperk van de waanzin. Maar dat tijdperk lijkt nu voorbij. De aarde is nog altijd rond, maar het leven is inmiddels zo plat als een dubbeltje. De waanzin van Van Gogh is uiteengespat in een sterrenhemel van verf en kleur op doeken in stille museumzalen. Kunst is doodgewoon geworden. Alleen gekken en dwazen schilderen hun namen nog op ruiten en glazen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)