Het psychisch monisme van Reve

‘Het is het dualistische denken dat het bewustzijn van de mens in de weg zit. Maar mijn zintuigen’, zo stelt William Blake, ‘ontdekten het oneindige in elk ding.’ Dit soort radicale ideeën komen aan het licht in zijn hoofdwerk The Marriage of Heaven and Hell dat in 2001 door Sylvia Koetsier in het Nederlands is vertaald en van een uitgebreid commentaar is voorzien. Dit fraaie boek ligt tegenwoordig voor nog geen zes Euro bij de Slegte. De hoogdrukken van Blake zijn in integraal in kleur afgedrukt. Beeld, tekst en handschrift zijn bij hem tot een tot een unieke eenheid verweven. Er bestaan slechts negen afdrukken van dit werk en ik kan me herinneren dat ik in de vroege jaren zeventig één van de originelen heb gezien op en kleine tentoonstelling in Amsterdam.

‘Zonder tegenstellingen is er geen vooruitgang. Aantrekking en Afstoting. Rede en Energie, Liefde en Haat, zijn nodig voor het Menselijk bestaan. Vanuit deze tegenstellingen ontspringen wat de religieuzen Goed & Kwaad noemen. Goed is het passieve dat Rede gehoorzaamt. Kwaad is het actieve uit Energie ontspringend. Goed is Hemel. Kwaad is Hel.’ William Blake houdt er een eigenaardige spelling op na, die aan Gerard Reve doet denken. Het zou me niet verbazen als Reve het werk van Blake ook letterlijk heeft gespeld. Sommige woorden krijgen om onduidelijke reden een hoofdletters en het woordje ‘en’ wordt stelselmatig vervangen door ‘&’. Deze spelling versterkt de apodictische toon van de tekst, die uitblinkt in een helderheid en beknoptheid. Religie is volgens Blake verbonden met het hoogst persoonlijke geestesleven van het individu en uit zich in particuliere visioenen en complexe symbolen. Het goddelijke manifesteert zich bij uitstek in de vrijheid van de menselijke verbeelding, waardoor religie en kunst op één lijn komen te liggen: de bottomline van de Romantiek. Lust, dood en duivel komen bij hem voor het eerst bijeen.

De seksuele drift wordt door Blake gezien als een der meest wezenlijke zaken van het leven. ‘De weg van het exces leidt naar het paleis van de wijsheid,’ zo schrijft hij. ‘Prudentie is een rijke oude meid verleid door Onbekwaamheid. Hij die begeert maar niet handelt, verwekt de pest.(..) Liever een Zuigeling in zijn wieg vermoorden dan niet uitgevoerde begeerten koesteren.’ William Blake was in de jaren zestig nogal in de mode, omdat hij ontdekt was door de generatie van Flower Power en Timothy Leary. Niet voor niets had Aldous Huxley de titel van zijn beroemde boek The Doors of Perception ontleend aan een citaat uit dit boek. Jim Morison van The Doors had die naam daar weer aan ontleend. Blake schreef letterlijk: ‘Indien de poorten van perceptie werden gelouterd zou alles zich aan de mens vertonen zoals het is: Oneindig. Want de mens heeft zichzelf opgesloten, tot hij alle dingen ziet door de smalle spleet van zijn spelonk.’

Al kort na de oorlog onderzocht Huxley de effecten van LSD en mescaline.’ Eind jaren zestig kwamen de geestverruimende middelen onder ieders bereik. Zo ging de seksuele revolutie gepaard met de euforie van een kunstmatige bewustzijnsverruiming. In die jaren vormden seks & drugs voor menigeen de enige mateloosheid in het leven die per definitie geen maat kende. Om het doel en de zin van het leven te begrijpen moest men voor alles het leven zelf liefhebben, dat wil zeggen: totaal onderduiken in de draaikolk van de tijd.

Ik ben nooit zo’n drugsgebruiker geweest. Eigenlijk kon ik er niet zo goed tegen. Meestal ging ik als snel volledig uit mijn dak. Zo heb ik eens keer een pianoconcert gegeven op de schoorsteen boven mijn kachel. Ik deed dat zo overtuigend, dat iedereen, die in de kamer aanwezig was, dacht dat de klanken echt uit de schoorsteen kwamen en niet uit de luidsprekers van mijn stereo-installatie. Ook zie ik me nog op de grond zitten op een feestje bij een vage bekende in de oudejaarsnacht van 1969, waarbij hij een stuk of wat stevige pornofilms werden gedraaid. Toen de hasj eenmaal van mond tot mond ging, verslapte de aandacht al gauw. Het vertoon van al die pompende en kreunende lichamen op het witte doek was een surrealistisch decor geworden, waar je geweldig op weg kon ‘blowen’. Mechanisch bewegende lijven werden de stoommachines van de lust.  Seks is het vermengen van lichaamsvochten, blowen het vermengen van rook.

Mijn God, ik herinner ik mij zelfs de kerstnacht van 1970 in Paradiso, waar ook alleen maar pornofilms werden vertoond, met aan weerszijden een projectie van psychedelische vloeistofdia’s. In die tijd had je de voormalige ‘Vrije Gemeente’ (Paradiso), de ‘Vrijende Gemeente’ (het Barleusgymnasium, dat daar tegenover stond) en de ‘Onvrije gemeente’ (het Huis van Bewaring naast Paradiso). Maar in die memorabele kerstnacht, waarin het asfalt bezaaid lag met natte sneeuw, was Paradiso dat alles tegelijk. Op de top van een alp speelde een engel op een witte piano. Beneden hem gaapte een gigantische afgrond. Het lichaam scheidde zich af van de stroom van zijn gedachten. De geest verbrak de grens tussen huid en ruimte en nestelde zich aan gene zijde van de zintuigen, daar waar de profeten geen namen hebben. Ik hoorde flarden van muziek. Don’t you want somebody to love, zong Jefferson Airplaine. Opeens nam de stilte alles in bezit. Er trilde een snaar in het niets. ‘God is eenzaam,’ dacht ik. ‘Bewustzijn doet pijn.’….. en ik herinnerde mij de slotzin van The Genius and the Godess van Aldous Huxley: ’ Het is vandaag de geboortedag van de Verlosser. Bijna iedereen die je tegenkomt zal dronken  zijn.‘ Zal stoned zijn, dacht ik….

‘Het is erg moeilijk voor mij een standpunt in te nemen 
in de grote controverse die nu aan de gang is, tussen de 
orthodoxie enerzijds en datgene wat zich vernieuwing 
wenst te noemen anderzijds. De orthodoxie aanvaardt de 
leerstellingen letterlijk, de andere partij neemt ze even
eens letterlijk ,maar verbindt daaraan het verwerpen van 
die leerstellingen. De orthodoxie zegt: de figuur die wij 
Christus en Godmens noemen, is letterlijk uit het graf 
wederom levend geworden en aan die waarheid houden 
wij vast. De zogenaamde vernieuwers zeggen: dat is niet 
letterlijk het geval en daarom heeft het voor ons geen 
enkele betekenis en verwerpen wij het.’

Aldus Gerard Reve in een interview van Leo Rijkens in De Tijd van 5 september 1975. Zijn bekering heeft Reve dan al negen jaar achter de rug. Kort tevoren, bij zijn geruchtmakende optreden tijdens het poëziefestival in Kortrijk, had hij nog aangekondigd dat hij de katholieke kerk verlaten had, een uitspraak die hij tijdens het festival alweer zou herroepen. Reve aarzelde kennelijk of zijn religieuze opvattingen nog wel thuishoorden in een kerk, die in de jaren daarvoor de orthodoxie weer omarmd had, na de stormachtige ontwikkelingen in de jaren zestig. Deed hij er nog wel goed aan om in te blijven in een kerk, die ook waarheden verkondigde die hij niet kon beamen?

Maar het alternatief, dat de vernieuwers hadden geboden, was evenmin aantrekkelijk. ‘De vernieuwers breken die letterlijke overlevering af en stellen er een hoop rimram van woorden voor in de plaats die voor een volgende generatie al geen enkele betekenis meer heeft,’ zo vatte Leo Rijkens de kritiek op de vernieuwingsbeweging samen. En Reve beaamde die kritiek: ‘De orthodoxe visie heeft eenvoudigweg organisatorische, historische en conserverende waarde. ‘Maar,’ voegde hij daaraan toe, ‘het is erg moeilijk voor mij dat orthodoxe standpunt emotioneel aan te hangen. (..) Ik ben altijd bang voor een soort fundamentalisme.’

Zowel de orthodoxie als de vernieuwingsbeweging maakten volgens Reve de fout dat zij de ware aard van het religieuze symbool niet wisten te verstaan. Een religieuze waarheid is altijd dubbelzinnig en nooit letterlijk waar en zeker niet historisch verifieerbaar. Het wezen van de openbaring was juist dat ze eeuwig is, boventijdelijk en daardoor niet vatbaar voor de kritiek van het historisch onderzoek. Maar, zo wierp Leo Rijkens tegen,  als je van zo’n universele en tijdloze waarheid uitgaat, dan aanstaat het gevaar dat je belandt in een soort ’perennial philosophy’. Dan zou je ook tevreden kunnen zijn met bepaalde oosters-religieuze teksten. Alle religies en vormen van mystiek verkondigen in zekere zin dezelfde waarheid.

The Perennial philosophy. Dat was de titel van een boek van Aldous Huxley, dat is in 1946 verschenen was. ‘ Steeds weer terugkerend’ dat betekent het woord perennial. Aan de wereld ligt een eeuwige werkelijkheid ten grondslag die steeds weet terugkeert zij het in andere gedaanten. De filosofie is in feite een leer van de eeuwig wederkeer. Of zoals Albert Camus de gedachte van Nietzsche had verwoord: ‘Op hetzelfde strand werpt dezelfde oerzee zonder ophouden dezelfde wezens, verbaasd te leven en onvermoeid dezelfde woorden sprekend. Maar wie bereid is terug te keren, aanvaardt dat alles terugkeert en daarmee juichend instemt, die heeft deel aan de goddelijkheid der wereld.’ Filosofie  gaat over een eeuwig weten, een steeds weerkerende en steeds meer zich prijsgevende wijsheid die gelijk oploopt met de evolutie van het menselijk bewustzijn. Deze eeuwenoude overtuiging gaat in feite over de oerbron van al het leven, waar ook Plotinus over sprak. Als er één bron is, waar alles uit voortkomt, dan heeft ook alles met alles te maken. Ook Reve was op zoek naar een eenheid, een verzoening van alle uitersten. Goed en kwaad, zwart en wit, het meest banale en het meest verhevene:

‘Het universele karakter van het katholicisme, dat is het wat me zo aantrekt. Er. bestaat ruimte voor en erkenning 
van de kunst, wat de reformatorische religies in feite niet bezitten: En als je dan toch religieus wil zijn, neem dan 
een oude, ervaren kerk, die bovendien veel van de voorgaande godsdiensten, ook de heidense en de vóór-christelijke, heeft overgenomen, geïncorporeerd. Er is plaats voor de nachtzijde, de duisternis, Voor de 
satan, voor de zonde, waar in het protestantisme eigenlijk 
geen licht voor heerst. Ik denk dat ik zo van die kerk hou, 
omdat die kerk zo verdorven is. Omdat het een perverse 
kerk is. Omdat de praktijk van de leer een verwrongen
waarheid en een valsheid biedt, die onovertroffen, van een 
grandioze kermis-kitsch is. Dat trekt me aan.’

Maar spoort die eenheid van alle tegendelen, die Reve herkende in het katholicisme, ook met wat de katholieke geloofsleer daadwerkelijk te bieden had? Was het niet veeleer een fictie, waarnaar hij op zoek was, een gnostisch amalgaam van obscuur manicheïsme en troebele gedachten van Jung. Het was immers Jung geweest die beweerd had, dat het archetype ‘God’ het machtigste bestanddeel was van het collectieve onderbewuste en dat zich ontwikkelen kon tot een ‘autonoom complex’. Godzoekers hadden door de eeuwen heen pogingen gedaan om de spiegel van het bewustzijn schoon te poetsen, zodat de weerspiegeling of het beeld van God volmaakt tevoorschijn zou kunnen komen. Maar was dat eigenlijk wel  de ware mystiek, waar het katholicisme voor stond ? Was dat niet een monistisch theïsme dat haaks stond op wat de kerk eeuwenlang had verkondigd? Het katholicisme was geen monistisch theïsme. Het had van begin af aan het dualisme gepredikt. In de werkelijke mystieke ervaring neemt God de regie van het autonome bewustzijn over zodra de spiegel gepoetst is.

In zijn boek Mysticism, sacerd and profane ((1957) had R. C Zaehner – net als Reve een katholieke bekeerling –  kritiek geuit op de monistische opvattingen van Aldous Huxley. De waren mystieke ervaring komt uiteindelijk van bovenaf en niet van binnenuit. Er is een ultieme verzoening mogelijk, waarin alles zich met alles verenigt: het goede met het kwaad, het zwart met het wit, de hel met de hemel, het vlees met de geest. Dat die verzoening van uitersten mogelijk zou zijn, was ooit een Perzische gedachte geweest, een gedachte die via de manicheeërs en de gnostici uiteindelijk bij Jung was terecht gekomen. En via Jung bij Reve dus. Of zoals Zaehner het verwoordt:

De ‘duistere, vrouwelijke’, instinctieve 
zijde der menselijke natuur is wat wij hebben geërfd van de dieren; 
deze is noch goed noch kwaad, maar heeft, zoals Jung heeft aan 
getoond, grote potentialiteiten voor beide. Dat hij moet worden 
geïntegreerd in de totale psyche zullen weinigen ontkennen; maar 
hem gelijkstellen met zedelijk kwaad of met de Duivel en dan beweren dat kwaad als zodanig moet worden geïntegreerd in de hele 
psyche, bewijst een zekere gedachtenverwarring. Omdat dit precies was wat de manicheeërs deden, omdat zij stof vereenzelvig
den met wellust en verzekerden dat dit, meer dan trots, de wortel 
was van alle kwaad, werden ze door de Kerk verdoemd als het 
pessima haeresium. Wat Jung blijkt te bedoelen, is dat de materiële, instinctieve en non-rationele kant van onze natuur zijn 
eigen plaats moet krijgen in de geïntegreerde psyche.