Kijken is volgens Freud nooit een belangeloze activiteit van het oog, maar impliceert altijd een onbewust systeem van sturing en controle, waarbij seksuele implicaties niet zelden de boventoon voeren. Deze seksuele drijfveer van de waarneming kan zowel actieve als passieve vormen aannemen. Lust stuurt de blik, zo leert de psychoanalyse. Sterker nog: kijken is lust, een fenomeen dat ook wel wel ’scopofilie’ wordt genoemd. De oerscène van het voyeuristisch kijkplezier is het kind dat door het sleutelgat van de slaapkamer van zijn ouders kijkt en ziet hoe zij de liefde bedrijven. Daarbij hoeft niet eens sprake te zijn van een scène die in werkelijkheid gezien is. De oerscène (in het Engels: ‘primal scene’) kan ook door de fantasie van het kind gecreëerd worden, waarbij wat gezien of verbeeld is vaak als een daad van geweld geïnterpreteerd wordt. De oerscène wordt door het kind doorgaans niet begrepen en blijft als een raadselachtig en tegelijk ook opwindend gebeuren rondspoken in het brein.
Als jongen betrapte Wilhelm Reich zijn moeder, toen zij in bed lag met een andere man. Wat daarna gebeurde was opmerkelijk. Hij werd niet panisch van schrik of gek van jaloezie, maar bleef gefascineerd toekijken. Harry Mulisch heeft deze oerscène uitvoerig beschreven in zijn boek Het seksuele bolwerk (1973). De kleine Reich werd diep getroffen door het dierlijke verlangen van zijn moeder en vertelde vervolgens aan zijn vader hoe mooi het was, wat hij had mogen aanschouwen. Daarmee overtrad Reich alle wetten en regels van de burgerlijke opvatting over seks en schuld. Hij weigerde de oerschuld op zich te nemen. Het waren uiteindelijk zijn ouders die de weg van schuld en boete tot het bittere eind hebben afgelegd. Zijn moeder pleegde zelfmoord en zijn vader deed hetzelfde, maar dan op termijn door zichzelf opzettelijk een longontsteking te bezorgen.
Primal scene is ook de titel van een schilderij van Jan Worst. Misschien is het wel het sleutelwerk in zijn oeuvre, omdat het direct verwijst naar ‘de oerscène’ die in veel van zijn werken in meer bedekte termen lijkt terug te keren. Jan Worst schildert een steeds terugkerende eigen wereld. Altijd weer zijn het voorname interieurs die hij in beeld brengt. Deze chique gemeubileerde kamers doen denken aan bladen op de salontafel, zoals Avenue of Elegance. De wanden zijn vaak voorzien van eindeloze boeken kasten vol met leren banden, waarlangs het binnen vallende zonlicht een gouden gloed tevoorschijn kan toveren. De vrouwen, die zo lijken te zijn weggelopen uit dezelfde glossy bladen, zitten in ongenaakbare poses voor zich uit te staren. Ze zijn hier precies op hun plaats en toch ook niet helemaal. De een zit wat onge makkelijk op een tafel, een ander boven op een secretaire.
Deze huiselijke taferelen hebben een wonderlijke sfeer, waarin een ijzige afstandelijkheid gepaard kan gaan met een onbestemd gevoel. De interieurs worden telkens opnieuw uiterst secuur in beeld gebracht, bijna alsof ze werktuiglijk zijn geschilderd door een plaatje in te kleuren dat al op het doek aanwezig was. Alles is even gepolijst. Ook hier staat de tijd ogenschijnlijk stil. Nergens lijkt het leven te kunnen ontsnappen, alsof de geschil derde figuren zelf een stukje behang zijn geworden. Of beter gezegd: verdwaalde figuranten op een duur gobelin dat ooit met regelmatige steken moet zijn geborduurd en vervolgens met penseel op doek is overgebracht. Het geschilderd universum van Jan Worst is een wereld met een dubbele bodem, een gesloten ruimte, waarin een stil verlangen kruipt waar het niet kan gaan.
Jan Worst, Primal scene, 1997, olieverf op linnen, 80 x 65 cm