Lacryma Christi of de traan van Obama
In veel hotelkamers in moslimlanden vind je een pijl op het plafond die naar Mekka wijst. Er bestaan eeuwenoude islamitische instrumenten die met een ingenieus mechaniek de afstand berekenen tussen Mekka en een plaats waar dan ook op de aardbol. In zijn boek De filosofie van het landschap (1970) stelt Ton Lemaire dat herhaling en oriëntatie op een middelpunt van oudsher de oervormen zijn van ruimte en tijd. De katholieke (lees: algemene) geloofsgemeenschap van de mensheid verenigde zich ooit in het mystieke lichaam van Christus, dat de ruimte en de tijd oversteeg. Tegenwoordig verenigt de mondiale geloofsgemeenschap zich in het breaking news van CNN. We zien geen Verlosser meer aan het kruis hangen, maar wel de tranen van Obama. De president huilt de Lacryma Christi (letterlijk “traan van Christus”). Dat is ook de naam van een Napolitaanse wijn gemaakt van druiven die groeien op de hellingen van de vulkaan Vesuvius. Het is een traan op de rand van de afgrond. Het laatste verdriet voordat het offer is volbracht. De laatste traan voor de Verlossing.
Wat is echter, een crucifix aan de muur of de tv in een hotelkamer? Of zijn ze beide echter dan echt? Zijn beide soms hyperreëel? Was het christendom een geniale voorloper van de spektakelmaatschappij? Als je rondreist door Zuid-Europa zie je in elke hotelkamer een kruisbeeld en een tv aan de muur. Jezus en CNN zijn overal. Zet de knop maar aan en je hoort in de toon van de nieuwslezer de stem van de Verlosser. Hij spreekt ons toe met de geruststellende sacrale plechtstatigheid van een priester met zijn mysterie van brood en wijn, lichaam en bloed van Christus. De media leveren ‘een geniale streek’, zoals ooit het christendom (zoals Nietzsche beweerde) ‘een geniale streek’ heeft geleverd. Door Zijn Zoon aan het kruis te laten sterven absorbeerde God de erfzonde van de mens. Niet langer was het nodig te offeren aan de goden. God had zich zelf geofferd en daarmee het menselijk bestaan gereduceerd tot een aards leven for the time being: de paulinische tussentijd in afwachting van de terugkeer van de Verlosser. Alleen overgave in het geloof was nodig om gezuiverd en verlost te worden.
Met deze ‘geniale streek’ was de christelijke liefde veiliggesteld. De agapè zoog de menselijk liefde op naar God. Er opende zich een horizon van christelijk geluk, dat hier op aarde reeds beleefd kon worden. Dat is de kern van de christelijke allegria, een soort opgewonden vrolijkheid. Christus leeft! Christus is onder ons! Vertaald naar onze tijd wordt dat: De media leven! De media zijn onder ons! Zo bezien heeft de spektakelmaatschappij veel weg van het mystieke lichaam van Christus. God leeft voort in het nieuwe water van de geest, in de mediale stratosfeer die ons allen omgeeft. Gods is ‘the new spirit in the sky of the media’. Om met de goold old goeroe van de media, Marshall McLuhan, te speken: ‘Het medium is de boodschap.’ De boodschap is vals, maar het medium is echt.
Hoe zit het eigenlijk met het godsbeeld van Reve? Is het echt of onecht, of iets daartussenin. Ironie misschien, of anders soms gespeelde ironie om te verhullen dat het toch echt menens is. Klimt de clown op het slappe koord om net te doen of hij balanceert, of is het de clown ernst en balanceert hij echt, de wisse dood van de gapende afgrond in de ogen. Wat geloofde Reve nu eigenlijk echt? Eigenlijk geloof ik niets’, met die woorden begint zijn beroemde gedicht Dagsluiting in Nader tot U. Moeten we die woorden letterlijk nemen? Figuurlijk? Of is het de waarheid en niets dan de waarheid en openbaart zich in het diepste geloof het besef dat geloof er eigenlijk niet toe doet, dat het leven zelf er eigenlijk niet toe doet, dat alles in wezen onbelangrijk is, futiel, voorbijgaand, onderhevig aan de tand des tijds die alles opvreet, ook deze woorden, die ooit wel weer eens naar het zwarte gat van de virtuele ruimte van het internet verwezen zullen worden?
Een ‘ironisch godsbeeld’ is zoiets als Russische roulette spelen met jezelf, terwijl je vals speelt. Je houdt de laatste kogel altijd achter. Maar één keer gaat het pistool toch echt af. Een keer zal ook de schrijver zelf in het aangezicht staan van de laatste waarheid, de waarheid die de dood is en ons allen wacht. De waarheid die geen dubbele bodem kent. Eén keer zou Reve ook zelf moeten sterven en de ezel zien die wachtte op zijn zwachtels, om vervolgens van achteren genomen te worden. Als de Oneindige, zonder woorden. Ironie, als het gaat om God, is een hachelijke zaak. Iets te veel en de waarheid raakt voor eeuwig zoek onder het tapijt, iets te weinig en de waarheid dient zich aan in zijn ongenaakbare gestalte, fundamentalistisch bijna. God is een dubbeltje op zijn kant. Een instabiele balans. Een onmogelijke mogelijkheid. God is een oxymoron. Waanzin in de ratio. Method in madness. ‘Dit spel’, zei Hamlet, ‘geeft me de ban waarin ik het geweten van de Koning vangen kan.’
Onlangs heb ik deel twee gezien van de Reve- documentaire ‘Gerard Reve – de volksschrijver en de verrekijk’. Wat hier duidelijk werd is dat Reve een van de eersten was die begreep hoe de spektakelmaatschappij werkt. Het volk wil vermaakt worden met mediaboodschappen die tegelijk aan het denken zetten. Reve beheerste het infotainment nog voordat iemand wist wat dat was. Hij bespeelde zijn eigen imago, maar wat belangrijker is: hij legde de intrinsieke relatie bloot tussen de theatraliteit van de rooms-katholieke kerk en de poppenkast van het hedendaagse mediaspektakel. De roomse poppenkast heeft een Jan Klaassen nodig en het is de paus die daarin voorziet. Het hedendaagse mediaspektakel heeft een charismatische lege huls nodig. Dat kan Reve zijn of iemand anders, het kan de traan van Obama zijn, het moet in ieder geval iemand zijn die jongleert met zijn imago, het spel van de dubbele bodem speelt en tegelijk onder het oppervlak van deze schijnwereld een peilloze diepgang en een ontwapenende natuurlijkheid suggereert. Het charisma van het scherm is een afgrondelijke diepte van niets. We zijn gefascineerd door die intense leegte, door die traan op de rand van de afgrond. De laatste traan voor de Verlossing.
Er zijn persoonlijkheden die groeien op tv. Reve was zo’n persoonlijkheid. Obama is er ook een. Dit soort mediagenieke pioniers van het spektakel zien de ernst van de schijn. Zij verkennen het spektakel van de leegte, waarin een nog onbekend drama zich verschuilt. Deze nieuwe mediaruimte is in feite spiritueel van aard. Hij is ongrijpbaar voor gewone stervelingen. Het is een nieuwe ruimte, waar de religie van onze tijd zich nestelt. Het is het nieuwe water van de geest. Deze ruimte is in de aanbieding, niet alleen in de media maar ook in de politiek. De drama-democratie speelt zich af in deze nieuwe spirituele ruimte. Het is het hoefijzer dat de polen van links en rechts naar elkaar buigt. Het is de nieuwe genadeloze eerlijkheid die in het perverse universum van de massamedia nieuwe aureolen verschaft.
Dit charisma van de genadeloze eerlijkheid wordt op tv uitvergroot naar een andere dimensie. Het wordt goddelijk of krijgt op zijn minst de schijn van het goddelijke. Het overrompelt en nodigt uit tot bewondering en verering. De mogelijkheid om als mens alsnog een God te worden, de ruimte die de media te bieden hebben is, slechts één stap verwijderd van de totale overgave in de aanbidding. Deze verschijning is subliem, onmiddellijk, verlamt, doet capituleren en kan uiteindelijk tot een collectieve extase leiden. Reve was de pionier van deze nieuwe religie die zijn wortels heeft in het rooms-katholicisme. Hij verkende een gebied dat voorbij de waarheid ligt, een gebied waar ironie omslaat in ernst en omgekeerd om tenslotte een staat van genade achter te laten. Het is de nieuwe spirituele ruimte waarin de Verlosser uiteindelijk opnieuw zal opstaan. Prime time, op tv. De Verlosser zal terugkomen. Het volk wacht.
Getuigenis.
Ze willen dat ik schrijf
voor de vooruitgang.
Maar ik kan niet schrijven zoals zij,
al stam ik van hen af.
Ik moet de wijken van het volk in
en mijn oor te luisteren leggen:
zo hoor je nog eens wat.
Wat wil het volk?
Niet veel goeds, dat is zeker.
Dus ga ik de straat op,
met mijn eigen vaandel
waarop geschreven staat:
Vrijheid! Ziekte! Ouderdom!
Lang leve de Dood!
Gerard Reve
In het spoor van Slavoi Žižek wijzen verschillende filosofen tegenwoordig op de erfenis van het christendom, die in de moderniteit is geïncorporeerd en in een nieuwe gedaante voortleeft in het spektakel van de media. ‘Wij zijn in de media, de media zijn in ons’ beweerde de Spaanse mediafilosoof Manuel Castells. Een boodschap kan tegenwoordig alleen nog een rol spelen als hij in de media wordt gecommuniceerd. De ijle werkelijkheid van de media gaat steeds meer lijken op een ervaring die werkelijkheid overstijgt. Guy Debord had het ook al gezegd. De media absorberen de mensheid in een nieuw mondiale passiviteit en overgave, zoals ooit de christelijke religie het beste uit de mens heeft weggezogen. De media creëren ook een nieuw soort roem en glamour die bovenwerelds van aard lijkt. Aan dit nieuwe hemelgewelf worden soms vreemde patronen zichtbaar die soms ook vertrouwde trekken vertonen. De figuur van de hedendaagse profeet bijvoorbeeld, de heilige of de martelaar van de media. Maar ook de Lacryma Christi of de traan van Obama.
Debord maakte onderscheid tussen drie vormen van spektakel. Het ‘geconcentreerde spektakel’ van de totalitaire maatschappijvormen als fascisme en communisme. Vervolgens het diffuse spektakel van de kapitalistische consumptiemaatschappij. Toen hij in 1988 zijn theorie aanscherpte – in het licht van de nieuwe ontwikkelingen als de doorbraak van de massamedia en de globaliserende economie – onderscheidde hij nog een derde verschijningsvorm: ‘het geïntegreerde spektakel’. Dit is een mengvorm van de beide vorige stadia. Het is een soort laatste toestand van het systeem die zich mondiaal manifesteert. Debord beweerde hierover het volgende: met de doorbraak van het globalisering heeft het diffuse spektakel van het kapitalisme het geconcentreerde spektakel van de dictatuur niet vervangen, maar geïntegreerd, dat wil zeggen: dialectisch ‘opgeslokt’. Het diffuse spektakel heeft de mens weggerukt in een gelukkige, eeuwige sluimer, zoals ooit het christendom dat deed met zijn paulinische ruimte. We leven in het eeuwige nu van het nog niet. Die ewige Jetzzeit. Die ewige Vorlust. We leven nu definitief in het, in zichzelf rondtollende, aardse geluk van vóór de Verlossing. Heeft het christendom daarmee zijn ultieme bekroning gekregen? Zijn de media inderdaad het nieuwe water van de geest?
Kan er binnen ons post-kantiaans wereldbeeld nog zoiets als ‘het water van de geest’ bestaan? Kan het überhaupt zo zijn dat de werkelijkheid – mediaal of niet – bezield is, of is het altijd mijn eigen bewustzijn dat de werkelijkheid bezielt door de act van het projecteren. De freudiaanse projectietheorie was een laatste list van de ratio om de bezieling uit de werkelijkheid terug te nemen, en daarmee de wereld goddeloos achter te laten. Het naar buiten geworpen beeld van God werd zo als een illusie ontmaskerd, maar daarmee werd ook een de innerlijke wereld van de psyche gered uit de onttoverde buitenwereld van de moderniteit. Godsdienstpsychologen, die de projectietheorie als voertuig namen op weg naar een nieuwe, meer seculier georiënteerde religie, kwamen onherroepelijk uit bij een van de oudste varianten van de religieuze ervaring, die alleen nog in het Oosten te vinden was.
Die verlossing leek in de jaren zestig heel even in het hier en nu te zijn aangebroken. Een ‘oosterse renaissance’, zoals Fortmann het noemde, diende zich aan bij het scheiden van de markt, aan het slot van een decennium, waarin voor velen het traditionele godsbeeld voorgoed verduisterd was geraakt, als in een totale eclips. God ging kopje onder, maar stak in duizend gedaanten opnieuw de kop op. Anders gezegd, God was dood, maar de mystiek kende een opleving als nooit tevoren. Die opleving diende zich overal aan, behalve in de rooms-katholieke Kerk. In het postconciliaire Rome had men de geest van de tijd uiteindelijk niet verstaan. Daar keerde men terug naar de oude mystiek van de bovennatuur, de mystiek van Fatima en Lourdes.
De autonomie van de individuele ervaring moest het afleggen tegen de heteronomie van macht en orthodoxie. Maar omgekeerd schoot ook de spirituele revolutie door in het andere uiterste van het spectrum. In de jaren zestig was een onmogelijke illusie op drift geraakt, de gedachte dat een ontzielde wereld kon samengaan met een bezielde ervaring van het hier en nu. De gedachte dat de romantische beleving van het heilige te rijmen zou zijn met rationele geloof in een volledig maakbare toekomst. Dat was een onmogelijke exercitie, die alleen kon leiden tot een kortstondig, mystiek Utopia in een heden dat uiteindelijk even vluchtig bleek als voorheen. Vanuit het Oosten stak een windvlaag op die menigeen zou opstuwen tot nog ongekende hoogten voor het spiritueel bevrijde individu. Maar ook de tijd van de individuele bevrijding liep op zijn eind. De tijd van het spektakel nam een aanvang. Reve had naar nieuwe wegen voor de mystiek gezocht, maar zelfs zijn gegijzelde God was literatuur geworden, een ‘groot verhaal’ in een tijd, waarin uiteindelijk alle grote verhalen hun geldigheid zouden verliezen. Schijn werd werkelijkheid. Nep werd echt. Een dode God werd de laatste God. De Lacryma Christi werd de traan van Obama.
Was ook Reve soms ook van mening dat God dood was? Dat is moeilijk te zeggen. Zijn uitspraken over God in die tijd zijn niet onder één noemer te vatten. En toch liet hij over de dood van God geen misverstand bestaan. ‘God is dood en moet elders herrijzen, dat zie ik wel, maar ik kan de moed tot een & en ander niet opbrengen,’ schrijft hij op 30 november 1965 aan Josine M. Op 3 maart van dat jaar was hij nog duidelijker: ‘God heeft mij buiten Zich gesloten, dat wordt me nu wel duidelijk. Ik praat er maar liever met niemand over. Ik heb een opdracht, die veel zwaarder is dan een mens gewoonlijk krijgt; en ik moet me daartegen niet langer verzetten, ziedaar mijn visie. Ik heb niets te hopen of te verwachten.’ Reve mag dan gedacht hebben dat God dood was, dat nam niet weg dat God de mogelijkheid had om te herrijzen uit de diepste spelonken van de menselijke geest, waar hij zich mogelijk schuil hield, of – wie weet – gegijzeld werd.
Als God in deze onttoverde wereld nog rondspookte, dan zou het in de donkerste kelders van de geest moeten zijn, als een immanente God die alleen nog daar een sprankje van zijn bovennatuur had kunnen behouden. Als Reve ergens nog in geloofde, dan was het in die duistere, romantische onderstroom van de moderne wereld, een onderstroom die nooit was opgedroogd. Het modernisme streefde naar een verzoening tussen het irrationele van de mens en de ratio van de wetenschap, die mens en wereld vooruit zou helpen in de vaart der volkeren. Maar Reve geloofde niet meer in vooruitgang. ‘Wat wil het volk? Niet veel goeds, dat is zeker.’ Dus ging hij de straat op met zijn eigen vaandel waarop geschreven stond: ‘Vrijheid! Ziekte! Ouderdom! Lang leve de Dood!’