Een kompas voor deze tijd
Bovenstaand boekje kocht ik in mei j.l. in een boekwinkel in Lourdes, vlakbij de Mariagrot. Het is een handzame samenvatting van alle besluiten die tijdens het Tweede Vaticaans Concilie in Rome zijn genomen. Op de cover zijn twee foto’s samengevoegd. Boven zijn de verzamelde bisschoppen te zien in de Sint Pieter in Rome bij de opening in 1962 van het Tweede Vaticaanse Concilie. En onder: de ondergrondse betonnen basiliek van Pius X, die vier jaar daarvoor in Lourdes was geopend door kardinaal Roncalli, de latere paus Johannes XXIII. Om deze reden voelt men in Lourdes nog altijd een speciale band met deze ‘goede paus’ die een halve eeuw geleden in de Rooms-katholieke Kerk ‘de finsters iepen‘ zette. (Inderdaad in Friesland gebeurt alles vijftig jaar later).
‘Le Concile Vatican II. Une boussole pour aujourdoui luidt de titel van het boekje. Ik weet niet op de samenstellers helemaal serieus waren bij het bedenken van deze titel. Een weldenkend mens zou het niet in zijn hoofd halen om het Tweede Vaticaans Concilie een ‘kompas (boussolle) voor vandaag’ te noemen. Het tegendeel is immers het geval. Dit concilie lijkt verder dan ooit verwijderd van de wereld van nu. Op 12 oktober j.l was het vijftig jaar geleden dat in Rome het Tweede Vaticaans Concilie werd geopend. Dit 50-jarig jubileum was voor voor de huidige paus aanleiding om 2012 tot een feestjaar uit te roepen, ‘Het jaar van het geloof’.
Maar valt er iets te vieren? Seksueel misbruik van minderjarigen en een cultuur van de doofpot, dat is het beeld van het katholicisme dat vijftig jaar beklijft. Om nog maar te zwijgen over de bekrompen houding van de Kerk ten aanzien van seksualiteit in het algemeen en homoseksualiteit in het bijzonder. In zo’n Kerk wil je toch niet dood gevonden worden? Eerder op dit weblog heb ik al eens gesteld dat het hedendaagse katholicisme wegzakt in fundamentalisme, sinds het de roep om modernisering in de jaren zestig heeft genegeerd. Deze paus heeft de jaren zestig bewust meegemaakt, maar destijds het hoofd omgekeerd naar de middeleeuwen. Lees de tweedelige autobiografie van de theoloog Hans Küng er maar op na. Het katholicisme is hard op weg om de fundamentalistische islam rechts in te halen. Een dag na de herdenking van ’50 jaar Vaticanum II’ verscheen er op de opiniepagina van de Volkskrant een stuk van Henk Baars, lid van de de Mariënburgvereniging van kritische katholieken. Hij schreef onder meer het volgende:
‘Het vonkje van het Tweede Vaticaans Concilie is gedoofd. Er voltrekt zich een ramp in de rooms-katholieke kerk, in Europa en Amerika. De kerk als instituut doet moeite om zich overeind te houden, maar kan de krimp niet bijhouden. Al die kerkgebouwen die leeg komen te staan. Het is het Avondland. Er is sprake van een wegebbend christendom. De plausibiliteit van het geloof is in het geding.’
Overigens kan ik me die opening van het concilie nog goed herinneren. Vooral de tv-beelden maakten veel indruk op mij. De volgende dag op school stak pater Lorié S.J. de draak met dit mediaspektakel. Iemand had hem gevraagd of het nu hiermee was afgelopen, alsof het alleen maar om deze vertoning te doen was geweest. Er zouden nog echter nog drie jaar volgen. Drie jaren die me nog altijd haarscherp voor de geest staan, niet zozeer vanwege dat concilie, maar omdat ze bepalend waren voor mijn verdere leven. Vaak heb ik me afgevraagd waarom ik zo gefascineerd ben door deze periode. Het is een moeilijke te peilen mengsel van nostalgie, nieuwsgierigheid en verwondering. Hoe heeft het allemaal zo kunnen gebeuren, niet alleen met de wereld om me heen, maar ook met mijzelf. Aan het slot van zijn boek Verlangen naar vernieuwing, Nederlands katholicisme 1953-2003 (2012) schrijft Maarten van den Bos:
‘Wat overbleef, waren de herinneringen aan een vervlogen tijd die telkens een zekere tweeslachtigheid in zich dragen. Met het verstrijken van de jaren streden het verlangen naar de geborgenheid en gemeen schapszin van het katholieke milieu enerzijds en de boosheid over de afgedwongen volgzaamheid anderzijds om voorrang. Er was vooral ook verbazing; over het leven dat in betrekkelijk korte tijd zo enorm veranderde, over de gehoorzaamheid en soms ook angst van vroeger maar eveneens over de leegte van het heden.’
Dat is mooi gezegd, maar de auteur is geboren in 1984, dus kunnen deze woorden onmogelijk op eigen ervaringen zijn gestoeld. Het is een groot verschil als je die jaren hebt beleefd in je puberteit en aan de vooravond van je adolescentie. De geschiedenis laat als jaarringen in een boomstam zijn sporen na in je eigen ziel. Als die jaarringen er niet zijn, dan is je blik afstandelijker. Dat kan een voordeel, maar ook een nadeel zijn. Mijn eigen fascinatie voor die periode is sterk gekleurd door mijn persoonlijke ervaringen destijds.
Vorige week nog werd ik gebeld door een klasgenoot van mij uit de tijd van het Ignatiuscollege. We spraken samen over de onthullingen op de site van Nard Loonen, waar ik vorige week over schreef. Zo kwamen de herinneringen los aan die laatste jaren op het Ig. Hij vertelde mij hoe hij voor het laatst te biecht was gegaan. Hij herinnerde zich dat zwarte raster, waarachter vaag een gezicht schuil ging. Zijn biecht was kort en krachtig geweest: ‘Ik heb gezondigd tegen God en de wereld’ Maar de reactie van de priester was navenant: hij kreeg de zwaarste penitentie opgelegd en moest een uur lang achter in de kerk oefeningen van berouw opzeggen. ‘Dat hok in de biechtstoel stonk,’ liet hij mij nog weten, ‘net als de rokken van die paters.’ Ze wasten zich niet en leefden niet alleen met hun kop, maar ook met de rest van hun lijf in een andere wereld.
Ikzelf kan mij niet herinneren wanneer ik voor het laatst heb gebiecht. Het moet ergens in het midden van de jaren zestig zijn geweest, toen ook de eerste paters Jezuïeten uittraden. Maarten van den Bos haalt in zijn boek het geval aan van een vrouw die zich herinnerde, dat haar zus met een uitgetreden kapelaan thuiskwam om die aan haar ouders voor te stellen als haar nieuwe verloofde. Bij diezelfde kapelaan waren haar ouders jarenlang te biecht gegaan. Dat is nog pas een schoonzoon. Tel uit je winst. Ik denk dat het bij die ouders even is gaan tollen in hun hoofd. Het kompas dat het Tweede Vaticaans Concilie had willen bieden voor een nieuwe tijd, was voor hen op dat moment dolgedraaid. De revolutie was voorbij. De grote uittocht was begonnen.
Aan het slot van zijn boek benadrukt Van den Bos nogmaals de unieke rol die de Nederlandse bisschoppen hebben gespeeld bij de plotselinge revolte en tenslotte het vreemde verdwijnen van Nederlandse katholicisme in de tweede helft van de jaren zestig. Van den Bos spreekt in dit verband van ‘een implosie’. De Nederlandse situatie verschilt van die in België, waar een groot deel van de katholieke organisaties in de jaren zestig overeind bleef en het proces van secularisering zich veel minder snel en heftig voltrok. Zo stelt Van den Bos:
‘Het debat over de meest wenselijke toekomst van het Nederlandse katholicisme was zoals gezegd noch nieuw noch specifiek Nederlands. Toch was de impact van de hierboven beschreven ontwikkelingen hier zeer plotseling en zeer heftig. Dat kwam omdat de reikwijdte van het debat veranderde toen de bisschoppen zich ermee gingen bemoeien. In de lange jaren zestig gebeurde dus, in katholieke kring in ieder geval, wel degelijk iets nieuws. Dit te ontkennen is een miskenning van het belang van macht, ook binnen religieuze gemeenschappen. Ook hier speelt de vraag wie op welk moment wat krijgt en waarom een centrale rol. Zonder dit inzicht blijft de revolutionaire omwenteling van de jaren zestig in katholieke kring onverklaarbaar.26 Juist doordat de bisschop pen, het gezag in katholiek Nederland bij uitstek, zich vanaf 1958 onder leiding van Alfrink schaarden aan de zijde van een vernieuwingsbeweging, kreeg deze de achteraf zo opzienbarende impact.’
Ik vraag me af of deze conclusie soms verband houdt met omstandigheid dat de auteur uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de notulen van de bisschopsvergaderingen uit die tijd. Dat heeft veel opgeleverd, maar als je alleen daar gaat zoeken, dan vind je ook daar de oplossing. Wat in zijn studie – ondanks enige uitweidingen naar een breder terrein – toch behoorlijk onderbelicht blijft is de interactie tussen de ontwikkelingen bij de Nederlandse katholieken en de algehele culturele revolutie die zich in Nederland in de jaren zestig veel heviger dan elders in Europa voltrok. Dat proces had betrekking op het gehele veld van de cultuur, de kunst, de literatuur de media en het publieke domein.
Zoals de provo’s invloed hebben gehad op het ontstaan van de unieke strategie van het totaalvoetbal van Ajax en later het Nederlands elftal – een stelling die wordt uitgewerkt door David Winner in zijn boek Het land van Oranje, Kunst, kracht en kwetsbaarheid van het Nederlandse voetbal (2001) – zo zal de provobeweging ook van invloed zijn geweest op het snelle instorten van de katholiek zuil. Die brede culturele context blijft in het boek van Van den Bos grotendeels onbesproken, evenals de ontwikkelingen in de (niet-katholieke ) theologie en de filosofie. Zo gaat de auteur alleen in op het boek Honest to God van Robinson, maar laat de God-is-dood-theologie onvermeld, die vanaf het midden van de jaren zestig ook Nederland bereikte. Veel boeken van Amerikaanse theologen werden in die tijd in het Nederlands vertaald.
Was er wat de katholieken in de jaren zestig betreft werkelijk sprake van ‘un miracle hollandais’? En zo ja, hoe kwam dat dan? Die vraag blijft hangen na het lezen van dit boek. Zoals er meer vragen zijn, die in dit boeiende boek uiteindelijk niet aan bod komen. Hoe kon het gebeuren dat in de jaren zestig de snel veranderende opvattingen over seksualiteit ook binnen de katholieke geloofsgemeenschap samengingen met hetgeen vorig jaar in het Rapport Deetman naar voren is gekomen over het seksuele misbruik van priesters? Dat misbruik heeft voortgeduurd tot ver in de jaren zeventig. De katholieke revolte van de jaren zestig heeft in ieder geval twee snelheden gekend. Onder de muffe patersrokken bleef de geur van het Rijke Roomse Leven langer hangen dan daarbuiten. Het werkelijke geheim van het katholicisme van de jaren zestig draagt mijn generatie met zich mee. Die generatie heeft nog lang niet alles met eigen woorden verteld.
En tenslotte misschien wel de meest prangende vraag. Waarom is het nooit tot een echte breuk gekomen tussen de Nederlandse kerkprovincie en Rome. Rond 1970 was daar alle aanleiding toe. Toen vanuit Rome de vernieuwingseuforie de kop werd ingedrukt met een aantal zeer repressieve maatregelen en bisschopsbenoemingen. In plaats van een schisma met Rome bleven de kerkbanken in de katholieke kerken van Nederland leeg achter. Misschien wel omdat de culturele revolutie buiten de kerk een wereld had gecreëerd die veel spannender was dat wat Gijsen en Simonis nog aan achterlijke prietpraat te melden hadden. De ware revolutie van de jaren zestig voltrok zich buiten de kerk. De katholieken hadden in Nederland alleen het lont in het kruitvat gestoken. Nederland liep in tal van opzichten voorop in die jaren, en zeker niet niet alleen wat de snelle secularisatie betreft
Inmiddels ligt die stormachtige periode ver achter de horizon. Binnen een tijdspanne van vijf decennia is God uit Nederland verdwenen. Natuurlijk is deze bewering overtrokken en gekleurd door een persoonlijk perspectief. Maar louter persoonlijk kun je deze constatering ook weer niet noemen. God is er niet meer, dat zullen veel mensen kunnen beamen. Er zijn er ook heel wat, die zijn vertrek niet hebben betreurd. Integendeel. Een benauwend godsbeeld heeft hun jeugd vergald en soms zelfs psychische schade aangericht. Wat dat laatste betreft, behoor ik niet tot de groep die bevangen wordt door nostalgie naar een voorgoed voorbije, harmonische tijd. De gedachte aan een persoonlijke God is ook voor mij ondenkbaar geworden. Maar dat wil niet zeggen, dat ik me niet interesseer voor de wijze waarop dit proces zich in zo’n korte tijd heeft kunnen voltrekken. De wereld, die er voor in de plaats is gekomen, is immers in veel opzichten niet bepaald een verbetering.