Het boek van de dolende ridder

‘Een mens weet evenveel van God als een mier kan weten over de inhoud van het Brits museum.’ Dat schijnt Jung eens gezegd te hebben. Karen Armstrong  vertaalde deze uitspraak later in haar eigen woorden door te beweren dat het brein van een mens evenveel kan vatten van God als een vis snapt van een computer. Mooie woorden, maar betekenen ze ook iets? Bestaat er eigenlijk wel een grotere intelligentie dan die van een mens? Is het heelal niet een intelligentie in wording, een noösfeer die zich langzaam losmaakt van de materie?

Zijn we niet juist op weg naar punt Omega, zoals Teilhard de Chardin dacht, en is de gedachte aan een superintelligentie, die als een almachtige God aan het begin van alles staat, niet de belangrijkste dwaling van de monotheïstische godsdiensten? Juist die gedachte kwam in de jaren zestig onder de druk te staan. De superintelligente God aan het begin van de schepping was een soort kosmische ‘alpha-man’ geworden: God de vader, de autoritaire boeman bij uitstek. Als er één ding was in de jaren zestig, waar een jonge generatie het land aan had, dan was het de autoritaire vader. Op de F-schaal van Adorno scoorde God de Vader uitzonderlijk hoog. Die God kon je dus ook maar beter afschaffen.

De gezagscrisis van de jaren zestig was dus tegelijk ook een theologische crisis. Het lezen van het boek Verlangen naar vernieuwing van Maarten van den Bos heeft me opnieuw bewust gemaakt van de grote impact van dit gebeuren. Ik zit nu weer met pagina’s vol aantekeningen, waar ik zo nodig wat mee moet doen. In het afgelopen jaar heb ik drie keer mijn manuscript over Gerard Reve en de secularisering bijgesteld. Eerst na het lezen van het Deetmanrapport, daarna na mijn lezing over Titus Brandsma, en toen nog eens nadat ik een mailtje had gekregen van een hoogleraar filosofie in België, die vroeg waar mijn boek over Reve te koop was. Nadat ik hem een pdf-bestand van het manuscript had toegestuurd, kreeg ik enkele kritische opmerkingen terug. ‘Gebrek aan focus’, dat was zijn voornaamste punt van kritiek, al zou hij het boek zeker kopen als het ooit nog eens uitkwam.

Wijlen Louis Le Roy noemde mij wel eens ‘de dolende ridder’. En misschien had hij wel gelijk. Recht op het doel afgaan is niet mijn sterkste eigenschap. Ik hou van dwaalwegen, omwegen, wegen die naar niets leiden. Als God een doel heeft, dan is het de doelloosheid. Hoe dan ook, dat oordeel van die Belgische professor was voor mij aanleiding voor een laatste grondige herziening van het manuscript. En nu dan wéér een revisie, voor de vierde keer dus. Op deze manier wordt het een manuscript in progress, een boek dat nooit wordt uitgegeven, maar permanent in wording is. Of zoals Reve zou zeggen: ‘Het boek dat alle boeken overbodig zal maken, op de Bijbel en het telefoonboek na.’ Het telefoonboek leest niemand meer tegenwoordig. En de Bijbel? Ach, het is leuk als je wat citaten kent. Dan laat je zien dat je niet van de straat bent. Geen boek heeft nog het eeuwige leven, en dus ook de Bijbel niet.

Ik vraag me overigens af of ook het uitgeven van boeken nog wel toekomst heeft. De laatste uitgever die ik benaderde vroeg me of ik bereid was om vijfduizend Euro zelf bij te leggen of anders zelf voor externe financiering kon zorgen. Ga er maar aan staan. Zo kan ik het zelf ook, een boek uitgeven. Nee, uitgevertje spelen is geen sinecure in deze tijden van crisis, waarin ook het boek zelf zijn langste tijd gehad lijkt te hebben. Vooral kleine uitgeverijen leggen het loodje. Het faillissement van enkele grote boekhandelsketens hebben voor hen de doodsteek betekend. Bij dat faillissement – zo hoorde ik laatst – zijn grote delen van oplagen van nieuwe boeken gewoon vernietigd. Die mochten niet meer in de ramsj. Zo word je als kleine uitgever dubbel gepakt. Je afzetkanalen verdwijnen als  sneeuw voor de zon, maar de boeken gaan in de verbrandingsoven. Zeg nou zelf, we beleven rare tijden.

Maar terug naar de inhoud. Na het lezen van het boek van Maarten van den Bos vraag ik mij twee dingen af. Is mijn betoog over Gerard Reve en de secularisering niet te veel ingekleurd door mijn persoonlijke ervaringen in de jaren zestig? En ten tweede: als ik nu terugkijk op mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011), is het dan niet zo, dat mijn analyse van mijn geestelijke ontsporing destijds niet te veel is ingekleurd door het verhaal van de snelle secularisering dat zich in de jaren zestig voltrok? Kortom, heb ik in beide gevallen niet teveel verbanden gelegd tussen mijn eigen verhaal van de jaren zestig en het grote verhaal dat er om mij heen gebeurde? Ook dat is een lastige vraag.

Ik heb wel eens de neiging om teveel boekenwijsheden op elkaar stapelen, zodat die toren van boeken uiteindelijk met een rotklap in elkaar dondert. Wijlen Pater van Kilsdonk S.J. heeft wel eens van mij gezegd, dat ik in wezen een ‘intellectuele proleet’ ben. En misschien had hij ook wel gelijk. Het hogere en het lagere heb ik nooit zo goed uit elkaar kunnen houden, om van het heilige en het scabreuze maar te zwijgen. Maar wat dat grote verhaal van de jaren zestig en het kleine verhaal van mijn eigen psychose betreft, daar zal ik in de komende weken nog eens goed over nadenken. Zeker met het oog op het verhaal dat ik op 8 februari a.s. moet houden op het symposium Transformaties dat de Stichting Psychiatrie & Filosofie in Utrecht organiseert. Het thema van mijn inleiding zal zijn ‘De psychotische ervaring in tijden van secularisering’. (zie: hier)

Met het boek van Maarten van den Bos voor ogen zou je mijn psychose destijds ook kunnen zien als een product van een overspannen verlangen naar vernieuwing, een verlangen dat bij mij het messiassyndroom heeft getriggerd. In de jaren zestig dachten meer mensen dat de Messias in aantocht was. En sommigen – onder wie ik zelf – hebben zelfs even gedacht dat ze het zelf waren. Misschien is er wel iets diep in mijzelf, dat dit waanbeeld nog altijd koestert. Het licht van de gek reikt ver als een vuurtoren in de nacht, al is het vaak aardedonker aan de voet van de toren. Gekte is een gave die alleen grote geesten beschoren is, maar de wereld heeft die gave nog maar zelden aanvaard. In de waanzin openbaart zich de ware aard van de waarheid. Dat is de de ervaring dat er geen grenzen bestaan tussen binnen en buiten, groot en klein. Als alle details gaan spreken, dan gaat de wereld zingen.

Wijlen Trinus Riemersma heeft ooit eens beweerd dat ik een veel te groot ego heb. En misschien had ook hij wel gelijk. Narcisme was het embryo van alle goden, afgoden, wereldverbeteraars en vermeende verlossers. Leven in een seculiere tijd betekent in ieder geval, dat er geen Messias meer zal komen, maar ook dat niemand meer zo krankzinnig wordt, dat hij denkt dat hij het zelf is. Ik dus ook niet. Ik vrees echter dat deze voorspelling voor het grote verhaal niet opgaat. Het tegendeel zal eerder gebeuren. Hoe meer God van het toneel verdwijnt, hoe meer drogbeelden van hem zullen verschijnen in overspannen geesten die van God los zijn. God leeft alleen nog voort in de krochten van de waanzin, en de waanzin wordt daar niet minder om. Maar ik hou erover op. Laten we het over iets anders hebben.