Misschien moeten wij ons het weidse panorama op de drempel van de dood wel voorstellen als de slotscène van de film ‘Dood in Venetië’, waar een stervende componist Gustav von Aschenbach op een strandstoel aan het Lido voor het laatst het lichaam ziet van een jongen die voor hem het toppunt van schoonheid verbeeldt, een jongen die zomaar wegloopt in de zee, nog even stilstaat, om tenslotte – tegen de achtergrond van een opgaande zon – de houding aan te nemen van de David van Michelangelo, het hoogtepunt van de Renaissance. Wat ziet de man? Een beeld? Een jongen? Zichzelf? Op het strand staat een camera op statief als symbool voor het stilzetten van de tijd: de dood als de eeuwige verstilling van het schone. Maar is dat wel zo? Is deze camera niet een stille hint van Visconti, dat onze opvatting van schoonheid gevangen zit in de klassieke esthetica, de wetten van de mimesis, het kunstwerk als spiegel van de wereld of een platonische ‘achterwereld’ zelfs. Ons oog voor schoonheid werkt als een camera. Wij houden van schoonheid die zich voor eeuwig laat bevriezen in een ideaal, een stilstaand lichaam, de statuur, de pose, de houding, het beeld, maar bovenal de vorm. Onze schoonheid is klassieke vorm die in de tijd is stilgezet. Het is de dood.
‘Dit is de openbaring van het goddelijke’, moet die man in zijn strandstoel hebben gedacht vlak voordat hij zijn laatste adem uitblies. ‘Eeuwigheid die zich zelf in de spiegel ziet in de terminale verschijning van schoonheid’. Maar is het ook werkelijk het toppunt van schoonheid, waarin de kunst ons hier even in iets goddelijks doet geloven? Met de muziek van Mahler, die meeslepend aanzwelt tot een slotakkoord, druipt in deze beroemde scène de pathetiek er vanaf. Zoals de zwarte pommade in zijn haar uitloopt en in druppels langzaam over zijn wangen glijdt, zo toont deze stervende componist misschien wel de laatste ‘edelkitsch’ van de Romantiek de nu voorgoed lijkt weg te smelten. Is dit niet bij uitstek de romantische leugen van de kunst, die ons hier nog één keer wordt voorgespiegeld.
De negentiende-eeuwse gedachte dat schoonheid en dood alles met elkaar van doen hebben, krijgt juist hier zijn finale vertaling in een filmscène, die zo zwaar beladen is met symboliek, dat de boodschap een beetje te mooi is om werkelijk waar te kunnen zijn. De esthetische ervaring – zo luidt deze boodschap – zou een glimp laten zien van wat zich achter de gordijnen van de dood schuilhoudt, het zou een doek zijn dat zich even opent en weer sluit: een opeenvolging van vallende sluiers, filmische beelden die in elkaar overvloeien, maar nooit als laatste onthullen wat ze voortdurend beloven. De ervaring van schoonheid is immers een eeuwig uitstel, een soort opschorten van ongeloof en in laatste instantie een schijnbare ontkenning van de dood.
Volgen de romantische dichters zou het leven op zijn best een voortdurend sterven in schoonheid zijn, een aanhoudend verlangen dat zijn bekroning vindt in één adembenemend ogenblik, als de tijd stil lijkt te staan, waardoor de dood heel even overwonnen wordt in een illusie van eeuwigheid. Vanuit die optiek is de hele esthetica in feite een vorm van euthanasie, iets wat de natuur ons schenkt om de gedachte aan de dood te verbloemen, om het leven uiteindelijk draaglijk te maken. We willen immers eerst Napels zien en dan pas sterven, eerst David zien vanaf het Lido in Venetië en dan pas in een zwarte gondel worden weggevaren naar het kerkhof op het eland San Michele.
Als schoonheid een belofte bevat van volmaaktheid en geluk, is die belofte vooralsnog ook een voortdurende ervaring van een ‘nog niet’, telkens weer een ‘bijna’, iets op de rand in de eeuwig terugkerende schemering, voordat de zon – elke dag weer en toch ogenschijnlijk iedere keer voor het laatst – ondergaat. Kortom, de Romantiek heeft ons doen geloven dat de ervaring van schoonheid niet alleen een raadselachtige verbintenis legt tussen herinnering en verwachting, maar ook een betoverend uitzicht kan bieden op een esthetische ruimte, waar de tijd niet bestaat, een ruimte die zich opeens kan onthullen in een verglijdend moment, waar zich voor even een extatisch eindpunt vormt dat onherroepelijk ook weer voorbijgaat.
In augustus 1910 bracht Sigmund Freud zijn vakantie door in Hotel-Pension ‘Noordzee’ in Noordwijk aan Zee. In haar boek Freud en Nederland (1983) toont Ilse Bulhof bovenstaande pagina uit het hotelregister, waarin ook de naam van Freud prijkt, voorafgegaan van de titels Prof. Dr. Deze vakantie van Freud is vooral bekend geworden door zijn gesprek met de componist Gustav Mahler die Freud opzocht in zijn hotel. Van daaruit maakten zij samen een wandeling naar Leiden. Onderweg hadden zij een lang gesprek waarover nadien nog veel gesproken is. Er zijn films en toneelstukken over gemaakt en ook heel wat beschouwingen aan gewijd. Een componist in therapie bij Freud, en niet de eerste de beste componist.
Mahler kampte met huwelijksproblemen en hij hoopte bij Freud een oplossing te vinden, om zo ook weer beter te kunnen componeren. Ik heb wel eens ergens gelezen, dat Freud toen aan Mahler zou hebben gezegd: ‘Ik kan je van al je problemen af helpen, maar dan zal je ook nooit meer kunnen componeren.’ Ik weet niet of dit verhaal op de bekende romantische mythe berust, dat alleen een ongelukkige kunstenaar schoonheid voort kan brengen. Zeker is dat Peter Gay dit verhaal niet vermeldt in zijn Freud-biografie, maar wonderlijk genoeg laat hij ook de ontmoeting tussen Freud en Mahler geheel achterwege.
Op internet ben ik gisteren gaan zoeken of er misschien nog foto’s bestaan van dat ‘Hotel Noordzee’ in Noordwijk aan Zee, of misschien zelfs een foto van Freud zelf, pootjebadend in de branding. Ik stel me zo voor dat hij daar mijmerend langs de vloedlijn heeft gelopen, af en toe een pijp rokend in een hoge strandstoel en uitkijkend naar de stoeiende jongelingen, zoals Gustav von Aschenbach dat deed aan het strand van het Lido in de film Dood in Venetië. Visconti heeft die film gemaakt naar het boek Tod in Venedig, dat Thomas Mann in 1912 het licht deed zien. Thomas Mann werd voor zijn hoofdpersoon geïnspireerd door de componist Mahler die het jaar daarvoor in 1911 overleden was, een jaar na zijn ontmoeting met Freud dus.
Zo stuitte ik op een ansichtkaart van dit hotel, een wat protserig gebouw dat ontworpen werd door architect Hendrik Johannes Hesse, die zo rond 1900 in de streken rond Leiden veel gebouwen heeft nagelaten.
Op het BLOGnoordwijk trof ik nog een andere ansichtkaart, waarop Freud zelf mogelijk te zien is. Maar zeker is het niet, zo lees ik. Hoe dan ook, de man met hoed en witte baard lijkt sprekend op hem. ‘O Dood, die Waarheid zijt….’ zou Reve zeggen.