Jung, psychose en mystiek

Als we Jung mogen geloven is het leven groter dan we denken dat het is, omdat onder het bewustzijn het onbewuste ligt en zelfs een collectief onbewuste. Dat domein van het onbewuste is volgens Jung niet – zoals Freud dacht – een vergaarbak van verdrongen seksuele verlangens, die in de realiteit niet te verwezenlijken zijn, maar een bovenpersoonlijk en tijdloos reservoir van archetypische beelden, waarin iets van het verleden en wellicht zelfs de toekomst van de mensheid gecondenseerd lijkt te zijn. Die gedachte aan zo’n ondergronds reservoir van archetypen staat haaks op het rationele mensbeeld, dat in de tijd van de Verlichting is ontstaan, en waarin het bewuste subject heer en meester leek te worden over zichzelf en de natuur. Dat was dan ook de eeuw zonder verwondering, ‘le siècle sans etonnement.’ Al werd het idee van het onbewuste pas in de negentiende eeuw expliciet geformuleerd, de gedachte aan zo’n irrationele grondlaag van de menselijke psyche was niet vreemd in de tijd van de Klassieke Oudheid, de Middeleeuwen, de Renaissance en de Romantiek. De natuur zelf was immers bezield.

‘De hele natuur is een bewusteloos denken,’ stelde Schelling, en zo geredeneerd is het een kleine stap om het idee ‘God’ dan ook buiten of boven de wereld, maar in de kelder van het onbewuste een plaats te geven. Dat wil zeggen: daar waar de bodem van de menselijke ziel samenvalt met de scheppende kracht van de natuur zelf. Dan blijft het natuurlijk de vraag waar je eigenlijk over spreekt, als je het woord ‘God’ in de mond neemt. Is ‘God’ een fenomeen in de psyche, een innerlijk beeld dat naar buiten wordt geworpen en zich concretiseert in een idee, een abstractie, een persoon, hoe dan ook in iets wat zich achter het psychisch beeld bevindt, achter de ‘imago dei‘. Of spreek je over over ‘God’ als een Absoluut Zijnde, Iets of Iemand, waar alles uit voortkomt, ook de beelden in je eigen psyche. In feite gaat het om de keuze tussen God als een vooropgesteld begrip, of God als een ordeningsgprineipe achteraf. Hoe dan ook, wie Jung’s idee van het collectief onbewuste serieus neemt, ziet het bewustzijn als een fragment van een veel groter geheel, dat zich uitstrekt buiten de grenzen van ruimte en tijd.

Om de ideeën van Jung werkelijk te kunnen begrijpen moeten ze ervaren worden in hun eigen vitale wijze van functioneren. The proof of the pudding is in the eating. Een manier om die vitale wijze van functioneren zelf te ervaren is de psychose. Dat is een ontregelde toestand van het brein, waarin God zich daadwerkelijk kan openbaren, al is het dan niet in de echte wereld, maar in de wereld van de waan die het brein voor zichzelf creëert. Maar wat is werkelijk, als we spreken over God? Jung heeft zich nooit laten verleiden om een uitspraak te doen over het bestaan van God als zodanig. Sprekend over God ging het bij hem altijd om een psychologische realiteit. De psyche had voor hem een eigen werkelijkheid, terwijl de vraag naar wat de psyche in werkelijkheid is, voor hem een vraag was die voorbij het terrein van de empirische wetenschap ligt. Zeker als het gaat om zijn vroege werk, leek Jung een Kantiaans idealisme aan te hangen. Waarheden waren voor hem psychische waarheden.

Toch kun je de vraag stellen, of er in de menselijke psyche, behalve een verlangen naar God, ook niet een diep verlangen bestaat naar een ‘waarheid van de feiten’, een waarheid  die objectief is vast te stellen en ook daadwerkelijk verifieerbaar is. Freud dacht wat dat betreft veel strenger en systematischer dan Jung, die zich nog al eens schuldig maakte aan een meanderende wijze van redeneren, zoals ook het geestelijke groeiproces van de individuatie volgens Jung een proces was, dat zich spiraalsgewijs voltrekt. De taal van het symbool volgt immers geen rechte paden, maar altijd omwegen en kronkelwegen en komt – al cirkelend rondom zijn doel – altijd traag en gestaag op de plek van bestemming terecht.

In het eigen domein de psychische werkelijkheid zijn de grenzen tussen feit en fictie, symbool en realiteit, religie en bijgeloof, het rationele en het irrationele, het causale en het occulte altijd gehuld in een waas van Nacht und Nebel. Maar wat valt er dan nog te zeggen over de zin van de archetypische beeldenstroom, waarmee de psychoticus in zijn waan wordt overspoeld? Is hier sprake van een manifestatie van een betekenis, die religieus is te noemen? Als dit het domein is, waar de ideeën van Jung daadwerkelijk ervaren kunnen worden in hun eigen vitale wijze van functioneren, dan is dat domein, waar de betekenis van die ervaring moet oplichten, op zijn minst duister en ondoorgrondelijk te noemen.

Als het gaat om een psychose, leidt ’the proof of the pudding’ primair  tot een gewaarwording van iets vreemds, maar meer ook niet. Iets geheimzinnigs wellicht, noem het voor mijn part ‘het numineuze’. Anders gezegd, iets dat niet meer naar ‘pudding’ smaakt, laat staat als zodanig te benoemen is, of zelfs ook maar als iets te benoemen is. De taal zelf schiet tekort om de psychotische ervaring in taal te vangen, zoals ook de mysticus alleen kan zwijgen, als hij terugkeert uit zijn wolk van duisternis. Is de psychose dan soms een vorm van mystiek? Of is de taal van de waanzin niet gewoon wartaal, een taal waar we in feite niets aan hebben?

In zijn boek Over psychose, seksualiteit en religie, het debat tussen Freud en Jung (1992) stelt Patrick Vandermeersch de cruciale vraag waar het in deze kwestie om draait: ‘Wat is de kern van de psychotische waan en wat is de wijze waarop een psychoticus aan zijn waansysteem is gehecht en die waarop wij de realiteit om ons heen tot “werkelijk” verklaren?’ Bestaan er soms verschillende typen van ‘geloof hechten aan de werkelijkheid’? Of anders geformuleerd: wat is het ‘werkelijke’ van de werkelijkheid en het waankarakter van het geloof?  De beleving van de psychoticus herinnert ons aan het vaak miskende feit, dat niet de waarneming het vermogen is, waardoor we de waan van de werkelijkheid kunnen onderscheiden, maar de zogeheten ‘libidineuze bezetting’ van de werkelijkheid.

Volgens Freud bestaat het kernproces van de psychose hierin dat die libidineuze bezetting wordt opgeheven en dat de libido als gevolg hiervan neerslaat in het ik. Kennelijk zitten wij met een soort van ‘zuignapjes van de lust’ vastgeklonken aan de voorstellingen die wij ‘werkelijkheid’ noemen. Volgens Jacques Lacan (1901-1981) bemiddelt de taal in het vasthechten van die zuignapjes. Ook de symbolische structuur van het onbewuste is volgens Lacan gestructureerd als een taal. Als de zuignapjes plotseling allemaal tegelijk losschieten, dan gaat er iets grondig mis. Dan schiet je in een psychose. De taal gaat dan met zichzelf aan de haal in een waanwereld van schijngestalten. In de psychose stort het symbolische kaartenhuis van de taal in elkaar.

Toch lijkt de taal van de waanzin vaak diep religieus, zeker voor degene die deze taal zelf bezigt. Of zoals de psychiater David Cooper het formuleerde in zijn boek De taal van de waanzin (1978): ‘De taal van de waanzin is niets meer of minder dan het waar
maken van de taal. Onze woorden beginnen de ander te raken en 
daar ligt het gevaar van de waanzin: zij spreekt de waarheid. Een 
gevaar, het enige gevaar van de waanzin is een gewelddadige de
normalisering van triviale woorden en werelden van veiligheid.’ De menselijke taal wordt gestructureerd door simpele woordjes als ‘ik’, ‘jij’ en ‘hij’. Die kleine woorden zijn zo simpel dat we ons nauwelijks kunnen voorstellen wat er gebeurt als het brein deze woordjes door elkaar gaat halen.

Wanneer ‘ik’ ‘jij’ wordt, of ‘jij’ ‘hij’. Of erger nog, wanneer ’ik’ ‘jij’ en ‘hij’ tegelijk wordt. Toch is dat precies wat er gebeurt tijdens een psychose. De meest simpele structuurelementen van de taal worden door elkaar gegooid. Het brein gaat functioneren in een nieuwe structuur die op het eerste gezicht geen structuur meer heeft, maar in feite wel degelijk een vorm van orde vertoont. In die nieuwe orde hebben de basale elementen van de ordening hun gebruikelijke posities verloren. Ze zijn op drift geraakt. De taal en daarmee het denken is in een andere werkelijkheid beland. De psychose is zoiets als een kortsluiting in het brein die ontstaat als het ik-ideaal zo hoog is gesteld, dat het in werkelijkheid onmogelijk te realiseren valt. De psychose creëert dan een nieuwe, absurde structuur voor de werkelijkheid, waarin dat ideaal wel verwezenlijkt kan worden.

Een van de eerste symptomen, die er op wijzen dat iemand zich in een psychotische toestand bevindt, is het verkeerd interpreteren van alledaagse teksten. Een ondertiteling op tv bijvoorbeeld kan opeens worden opgevat als een mededeling die specifiek is bedoeld voor degene die er ernaar kijkt. De tekst bijvoorbeeld ‘waarom ga jij niet met me mee’, die deel uitmaakt van een alledaagse dialoog, wordt dan opeens opgevat als een vraag uit een andere werkelijkheid, bijvoorbeeld van een hogere macht of een geheime dienst. Dat soort gecodeerde boodschappen kunnen opeens overal worden waargenomen. Bijvoorbeeld in zinsfragmenten die in het voorbijgaan worden opgevangen. Psychotici hebben vaak iets met specifieke getallen, die zij op magische wijze interpreteren.

Als een dergelijk getal – bijvoorbeeld 42 – in hun directe omgeving wordt gezien of gehoord, dan kan dat als een signaal worden opgevat voor allerlei zaken, het naderend einde van de wereld bijvoorbeeld, maar ook dat er binnen een paar minuten een gebeurtenis gaat plaatsvinden, waar niemand nog weet van heeft, maar die zich aandient in de gecodeerde vorm van een getal. Eigenlijk duiden al dit soort misvattingen erop dat er een magische samenhang is ontstaan tussen alles wat er in de buitenwereld bestaat en de gedachten die in het eigen brein zich aandienen. Het scherm tussen binnen en buiten, dat in een normaal bewustzijn altijd aanwezig is, is grotendeels weggevallen. De geest is overgeleverd aan een bombardement van indrukken die zich op onvoorspelbare wijze kunnen verbinden met wat zich in het brein zelf aandient als duiding van het gebeuren.

Zo’n toestand van het brein is hoogst vermoeiend. Een psychoticus put zichzelf uit. Zijn energie brandt heel snel op. De geest is voortdurend bezig orde te scheppen in iets wat ogenschijnlijk geen ordening meer heeft, in iedere geval geen normale ordening. Zo kunnen allerlei magische vormen van denken ontstaan, die ouder zijn dan het normale denken. Het is niet gezegd dat die oudere, magische denkvormen in alle gevallen op onzin berusten. In de waanzin schakelt de geest over naar een ander register van de rationaliteit. Als de elementaire onderscheidingen van de woordjes ‘ik’, ‘jij’ en ‘hij’ niet meer opgaan, dan kunnen opeens situaties actueel worden die in de normale wereld niet of nauwelijks mogelijk zijn.

Als ‘ik’ bijvoorbeeld tegelijkertijd zowel ‘ik’ als ‘jij’ kan betekenen, dan kunnen er verbintenissen worden aangegaan, waar normaliter een taboe op rust. Als het woordje ‘ik’ staat voor ‘God’ en tegelijk voor  ‘de moeder van God’, dan is er binnen de irrationele logica van de psychoticus opeens sprake van een uitzonderlijke vorm van incest. Ik als God heeft zich verenigd met de moeder van God. De vader, die de wet moet stellen die zo’n vereniging uitdrukkelijk verbiedt, is dan uitgeschakeld door een kortsluiting in de taal. Het brein is daardoor in een andere wereld terechtgekomen, een waan-wereld.

De ‘ik’ gaat als ‘God’ met zijn moeder naar bed om zichzelf als ‘God’ op de wereld te zetten. Dat is een absurde logica, maar voor een psychoticus is hier geen speld tussen te krijgen. Als zo’n waandenkbeeld zich aandient, kan dat tot een aangrijpende ervaring van verlichting of verlossing leiden. Het wordt ervaren als een kosmisch drama, dat zich afspeelt in het hoofd van de psychoticus, maar dat in feite het hele universum aangaat. Geen groter geluk is dan denkbaar. In het brein van de psychoticus is de religie volop in bedrijf. Het drama voltrekt zich letterlijk in het hier en nu op de wijze van een geestelijk sacrament. God wordt tegelijk verwekt en geboren. De wereld vernieuwt zich. Tussen verrijzenis en parousia is het gewone leven van alledag slechts een wachtkamer voor dit soort eschatologische gebeurtenissen. De psychoticus behoudt vaak nog lang na het drama, dat zich in zijn hoofd heeft voltrokken, een vreemd gevoel van heimwee. De waan-wereld is dan weer gewoon de wereld geworden. De woorden ‘ik’, ‘jij’ en ‘hij’ staan weer op hun plaats. Saai en doodgewoon in de taal van het leven van alledag.