Gisteren werd het boek De Fries. Op zoek naar de Friese identiteit van Erik Betten gepresenteerd in het Stadhouderlijk Hof in Leeuwarden. Bert Looper en Wybe Wieling hielden een inleiding. Studenten van de Thorbecke Academie presenteerden de resultaten van een enquête naar de opvattingen over de Friese identiteit. Rudi Wester interviewde Erik Betten en tenslotte werd het boek overhandigd aan aan gedeputeerde Jannewietske de Vries. Kortom, het was een hele happening. Het leek wel een bruiloft in de plechtstatige ambiance waar in vervlogen jaar heel wat Leeuwarders in de echt zijn verbonden. De voertaal was Nederlands, terwijl toch de hele zaal de Friese taal beheerste. Tenminste dat mag je aannemen, anders kom je toch niet op zo’n gebeurtenis af. Er verschijnt niet elke dag een boek over de vraag ‘Wat is een Fries?’. ‘Bestaat dè Fries?’ Vroeg Rudi Wester als laatste aan Erik Betten. ‘Nee,’ zei hij volmondig. Foutje. Hij had natuurlijk moeten zeggen ‘Lees mijn boek!’ zoals Rudi Wester terecht opmerkte. De auteur heeft er immers belang bij dat die vraag nieuwsgierigheid opwekt. Er is inmiddels een hele industrie ontstaan rondom het merk Friesland en de Friese identiteit, en hoe je het ook wendt of keert, met dit boek pikt de auteur daar een graantje van mee.
Vorig jaar september was ik ook aanwezig bij een dergelijke boekpresentatie. Toen was de ambiance iets minder plechtstatig, maar hij mocht ook er zijn. Het speelde zich af in museum Belvédère, waar de auteur Rik Zaal een ‘prettig gesprek’ aan ging met enkele gasten – onder wie ikzelf – die hij interviewde over de vraag ‘Wat is een Fries?’ Erik Betten was bij die bijeenkomst aanwezig en het grappige is dat hij in zijn boek daar verslag van doet. Zo schrijft hij:
‘De prettigheid verdween helemaal uit het gesprek toen dat in de richting van een typering van ‘de Fries’ ging. Zaal wilde weten hoe de typische Fries eruitziet. ‘Het is heel gemakkelijk om over “de Fries” te spreken, maar ook heel beladen’, zei een duidelijk geërgerde Mous. ‘En dat gaat altijd over de extremen. Het is of heel positief: een Wim Duisen- berg of Wiebe Wieling. Betrouwbaar, eerlijk, nuchter. of heel negatief: een Halbe Zijlstra. Benepen, fantasieloos, zuinig en acultureel.’ Mous noemde het spreken in zulke typologieën te gemakkelijk en tegelijk riskant, ‘het openen van een goocheldoos’. ‘Waarom zou je dat willen? Dit soort clichés komt iedere keer ongemerkt op tafel bij dit soort “prettige gesprekken”, maar daarbij moet je je altijd afvragen waarom dat gebeurt. Meestal heeft iemand daar een belang bij.’ Zoals het promoten van een reisgids, waar het die middag inderdaad om begonnen was. De uitgesproken meningen van Mous hebben hem nogal eens in aanvaring gebracht met Friezen die hem soms zelfs zijn recht van spreken betwistten als niet-Fries. Overigens is dat laatste maar de vraag, want zijn vader kwam uit Bakhuizen en zelf woont hij al meer dan de helft van zijn leven in de provincie. Maar zulke reacties – vergelijkbaar met de kritiek die het Friese publiek na afloop van de discussie over Rik Zaal uitstortte – roepen wel de vraag op of Friezen en niet-Friezen misschien verschillend denken over de Friese identiteit. Iets waar Wiebe Wieling het ook al over had. Het lijkt mij alleen maar nuttig om ook eens buiten de provincie te horen wat er over Friesland en de Friezen wordt gezegd en gedacht. Hoe ziet de Fries eruit in vreemde ogen?
Kortom, Erik Betten zet de zoektocht gewoon voort. Ik heb zijn boek nog niet helemaal uit, maar ik moet zeggen het leest als een trein. Ik las het gisteren ook in de trein op weg naar Workum, waar ik een lezing moest houden over De kleur van Friesland, een boek waar Erik Betten overigens uitvoerig uit citeert. Nee, ik mag niet klagen over de aandacht die ik in zijn boek krijg, en zoiets streelt je ijdelheid, of dat nu Fries is of niet. ‘Friezen zijn nuchter vriendelijk en trots’ zo vinden ze zelf , blijkens de enquête van de Thorbecke Academie, Maar niet-Friezen vinden de Friezen nuchter, vriendelijk en koppig. Trots en koppig zijn dus twee kanten van dezelfde medaille.
Ik vraag me trouwens af of al die etiketten niet sterk tijdgebonden zijn, sterker nog, onderhevig zijn aan mode. In een interview met Joop Boomsma liet Fokke Sierksma zich in 1975 uitvoerig uit over de karaktertrekken van ‘de Fries’. ‘De Hollanske ynfloeden binne te grut’, zei Sierksma.’ Dat is ien fan de dingen dy’t ik op in soad Friezen tsjin haw. Dat se har fierstentefolle ymponearje litte troch Hollân. En dat iviche minderweardigheidsgefoel foer dy Hollânners oer.’ Hoezo trots? Een minderwaardigheidsgevoel heeft weinig met trots te maken, en ik vraag me af of dat Calimero-gevoel waar Sierksma op wees, tegenwoordig opeens verdwenen is. Soms denk ik wel eens dat het met de dag sterker wordt. Als Friezen trots zijn, dan is dat pure koppigheid en dat is ook wat Sierksma beweerde. ‘ Ik dacht dat jo in heel soad dingen fan it Fryske karakter werom liede kinne op it feit fan dy iensume pleats. Dat sterke territoriumbesef. Koppichheid! Fan mien hiem ôf.’
Met dat soort karakteristieken wordt de Friese identiteit nog altijd gedetermineerd. De stins maakte plaats voor de boerderij. De vrije Fries maakte plaats voor de boer. De buitenman werd een burger. De grote burger werd een kleinburger. Kortom, als je naar de geschiedenis kijkt dan klopt het allemaal als een bus. Bert Looper deed het hele verhaal in zijn inleiding nog eens uitvoerig uit de doeken, dankbaar gebruikmakend van het onderzoek van Goffe Jensma in zijn boek Het rode tasje van Salverda. Als Friezen één fascinatie hebben, dan is het een de fascinatie voor hun eigen verleden. Telkens weer wordt identiteit gesmeed uit een historisch brouwsel van eeuwen her. Dat is een romantisch-teleologische identiteitsopvatting die gebaseerd is op historisch bezield geraakte essenties, en niet op actuele constructies en differenties die zich manifesteren in het dynamisch proces van de cultuur, dat veel groter is dan Friesland zelf. Identiteit zit aan het oppervlak en niet in de diepte. In het heden en niet in het verleden. In het verschil en niet in de eigenheid. Die rare tik om zich telkens weer om te keren naar het eigen verleden, daar zijn de Friezen mee behept, en als je het begrip ‘mienskip’ wilt openbreken en een Europese dimensie wilt geven – zoals in het project Culturele Hoofdstad wordt beoogd – dan is het zaak om eens een andere bril op te zetten, en geen historicus als Goffe Jensma als huisfilosoof in te huren. Dat verhaal kennen we nu wel. Sterker nog, ik word er telkens weer schijtziek van.
In onze geglobaliseerde Europa wordt identiteit steeds meer een zaak van het kleine verschil, dat zich wijzigt onder invloed van permanente acculturatieprocessen. Het onderzoeken van die culturele wisselwerkingen, lijkt mij heel wat meer opleveren dan een deze romantisch-teleologische navelstaarderij, waarmee de markt nog altijd niet verzadigd is. In plaats van een plichtmatige vlootschouw van bekende verhalen had Erik Betten er beter aan gedaan om bij zijn boekpresentatie een sprankelende documentaire te laten zien over ‘de ware zoektocht naar de Friese identiteit’. Die film werd zo’n tien jaar geleden gemaakt door Patrick Gofre en Marten Winters. Zij gingen op zoek naar de Friese Oermuis. Het was een hilarische film, vooral omdat hij zo bloedserieus was.