Vragen over Fokke Siersksma

Eergisteren ontving ik een lang artikel (bijna 8000 woorden) van Jan Gulmans, getiteld ‘De mislearre aap’. Fokke Sierksma in de ogen van Huub Mous. Jan Gulmans leerde ik enkele jaren geleden kennen in zijn hoedanigheid als redacteur van het Obe Postma Selskip. Hij heeft Fokke Sierksma persoonlijk gekend, onder meer in zijn studietijd in Leiden, en weet veel van zijn leven en werk. Eerder reageerde hij al paar keer uitgebreid op blogs die ik aan Fokke Sierskma wijdde. Jan Gulmans liet mij het volgende weten:

‘Uiteraard heb ik met grote interesse jouw reeks artikelen over Sierksma en diens oeuvre gelezen. Ik heb er grote waardering voor. De artikelen roepen ook vragen op. Daarom ben ik ervoor gaan zitten en heb een enigszins uitgebreide reactie opgesteld. Ik ga ermee akkoord, dat je het stuk op jouw website plaatst; echter wel met het verzoek dan ook op de in mijn reactie opgeworpen vragen in te gaan. Een repliek, om zo te zeggen.’

Alvorens ik het stuk van Jan Gulmans plaats (zie hier) en inhoudelijk zal reageren op zijn vragen en punten van kritiek (later deze week), heb ik behoefde om iets te zeggen over mijn belangstelling voor het leven en werk van Fokke Sierksma. Zo’n vijf jaar geleden ben ik het werk van Sierksma intensief gaan lezen. Ik kende toen eigenlijk alleen het boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (1961), dat ik voor het eerst in de jaren tachtig las. Ik hield me in 2008 bezig met het werk van Gerard Reve en de naoorlogse secularisering. De ontwikkeling van Sierksma als godsdienstwetenschapper in de jaren vijftig en zestig – zo ontdekte ik – is niet los te zien van dat proces van secularisering. Mijn belangstelling ontstond, toen ik in een antiquariaat in Groningen het boekje Tussen twee vuren (1952) vond, waarin Sierksma uitgebreid ingaat op het debat, dat kort na de oorlog ontstond over het boek De toekomst der religie van Vestdijk. Over dat boek had ik al eerder geschreven, onder meer in De Moanne in 2004 en later op mijn weblog, en in het boek Tegen de tijdgeest terugzien op en psychose (2011).  Het boek van Vestdijk heeft na de oorlog veel discussie opgeleverd, een debat dat voortduurde tot in de jaren zestig. Niet alleen Sierksma werd door Vestdijk geïnspireerd, maar ook Han Fortmann. Op mijn weblog heb ik over dit debat eerder geschreven, wat onder meer een reactie van Dick Vestdijk, de zoon van Simon Vestdijk, opleverde.

Eigenlijk is Sierksma nooit uit mijn belangstelling verdwenen, maar een paar weken geleden raakte ik opnieuw geïnteresseerd, nadat ik een tweetal boeken las van de zoon van Fokke Sierksma, Rypke Sierksma: Nestgeur, noties van een verdwaalde Fries (2012), en: Minima Memoria, aantekeningen van een hedendaagse heremiet (1998). Deze week verschijnt hierover een artikel van mij op de site van De Moanne, met als titel Fokke Sierksma al vader. Zo raakte ik meer geïnteresseerd in de persoon van Fokke Siersksma, temeer omdat Rypke Sierkma in zijn laatste boek een nogal schokkende onthulling doet over zijn vader, een nieuw feit dat – in mijn optiek – ook een nieuw licht werpt op het levensverhaal van Fokke Sierksma. Deze onthulling doet eens temeer het gemis van een echte biografie van Sierksma voelen. Er bestaan over Sierksma enkele biografische schetsen, maar er is nog niet een definitieve biografie. In feite is dat onbegrijpelijk, omdat Sierksma een belangrijke rol heeft gespeeld in het intellectuele leven in Nederland in de tijd van de wederopbouw. Tegelijk was hij een sleutelfiguur in het grensverkeer tussen de naoorlogse Friese cultuur en het randstedelijke ‘culturele veld’ (in de betekenis van Bourdieu). In mijn artikel in De Moanne ga ik hier nader op in.

Ik heb zelf ooit heel even overwogen om zo’n biografie van Sierksma te gaan schrijven, maar bij nader inzien achtte ik mij daar niet toe in staat. Daarvoor is een diepgaande kennis nodig op meerdere terreinen van wetenschap, niet alleen de godsdienstfenomenologie, de wijsgerige antropologie, de filosofie, de kennistheorie, de culturele antropologie, de dieptepsychologie, de godsdienstpsychologie, maar ook kennis van de naoorlogse Nederlandse literatuur. Sierksma speelde als redacteur van het tijdschrift Podium een belangrijke rol als criticus en essayist in de eerste naoorlogse jaren. Verder heeft hij zelf een novelle geschreven en een aanzet tot een roman. Zijn gedichten ken ik niet of nauwelijks, maar ik heb begrepen dat hij daar zelf achteraf ook niet tevreden over is geweest. Zijn talent lag vooral in het essay. Om hem als romancier te kunnen beoordelen biedt de novelle Grensconflict eigenlijk te weinig houvast. Dat is een aangrijpend boek, maar het is de vraag wat Sierksma als romancier waard zou zijn geweest, als hij geen autobiografisch onderwerp bij de kop had genomen. Volgens mij heeft hij zelf niet voor niets al gauw de weg van de wetenschap gekozen en niet die van de literatuur. Hij kende zijn sterke en zwakke kanten.

Om kort te gaan, wat Sierksma betreft ben ik een autodidact en een amateur. Alleen al om die reden acht ik mij niet in staat om op sommige diepgaande vragen van Jan Gulmans een adequaat antwoord te geven. Daarvoor zou ik meer moeten weten, bijvoorbeeld over het werk van Helmuth Plessner, dat ik voornamelijk uit secundaire literatuur ken, en Claude Levi-Strauss, van wie ik slechts enkele boeken heb gelezen. Het terrein van wetenschap, waarop Sierksma zich begaf, interesseert mij vanuit mijn belangstelling voor het fenomeen religie. Ik ben aardig thuis in het werk van Jung en Freud,  maar ik ben geen godsdienstwetenschapper en je kunt van mij dan ook niet verwachten dat tot op het diepste niveau al het werk van Sierksma weet te doorgronden. Wat mij de laatste tijd vooral interesseert is de relatie tussen de persoon Sierksma en zijn werk. De dissertatie van Joost van Iersel  (Wetenschap als eigenbelang, 1991) en de twee bovengenoemde boeken van Rypke Sierksma hebben mij op dat spoor gezet.

Ik vind dat je Fokke Sierksma niet persoonlijk gekend hoeft te hebben om dergelijke verbanden tussen persoon en werk te kunnen leggen. De opmerkingen van Jan Gulmans over Joost van Iersel vind ik dan ook niet terecht. Er is van alles over zijn dissertatie op te merken, met name over de verbanden die hij legt met Lacan. Een en ander neemt niet weg, dat Van Iersel een scherpe analyse geeft van de persoon Fokke Sierkma, en ook een aantal treffende verbanden legt met zijn werk. De recente onthullingen van Rypke Sierksma maken de analyse van Van Iersel alleen nog maar overtuigender, hoewel Rykpe Sierksma zelf nogal luchtig doet over dit boek van Van Iersel, getuige zijn opmerkingen hierover in Minima Moralia.

Ik hoop dat mijn blogs en het artikel van Jan Gulmans de belangstelling voor het leven en werk van Sierksma bij sommigen opnieuw zal wekken. Dat is eigenlijk het belangrijkste wat ik wil zeggen. Ik zelf ben in ieder geval opnieuw geïnteresseerd geraakt. Ik heb me dan ook voorgenomen in de komende tijd zijn werk te herlezen, en – voor zover ik het nog niet ken – te gaan lezen. Voor mijzelf vormt zijn werk een belangrijk baken, niet alleen om meer zicht te kunnen krijgen op het naoorlogse proces van secularisering, dat in mijn persoonlijk  leven een belangrijke rol heeft gespeeld, maar ook om iets meer te kunnen begrijpen van de snelle verandering die Friesland na de oorlog – en met name in de jaren zestig – heeft ondergaan. De acculturatietheorie van Sierksma is voor mij daarbij een belangrijke sleutel, terwijl hijzelf deze theorie wonderlijk genoeg nooit op het naoorlogse Friesland geeft toegepast. Ook die blinde vlek is een van de raadsels van Fokke Sierksma die mij intrigeert.