Sierksma en de verweesde dichter

‘Voor onze primitieve voorvaderen was het gebonden woord naast beeld, melodie en dans een hulpmiddel om 
het leven te beheersen en te bekrachtigen. Het was een 
hulpmiddel, maar het bewoog sterren en roeiriemen. De 
tendens tot differentiatie echter, die plant en dier in hun 
ontwikkeling richt, liet zich bij de mens gelden als specialisatie. De roeiriemen kregen hun plaats in de mechanica, de 
sterren in de astronomie. Was eens de medicijn man tegelijk arts, dichter, filosoof en historicus, via verschillende 
stadia vermenigvuldigde hij zich tot een leger van specialisten. En het woord splitste zich in de formules van theologen, medici en wat dies meer zij, zodat er voor de verweesde dichter niets anders overbleef dan een spel met 
ontladen woorden. Hij werd de specialist van het dode 
woord – of het moest zijn, dat hij in zichzelf de macht vond 
om de woorden opnieuw te laden van uit dat veld-van- 
krachten, dat nog door geen wetenschap of formule ge
schonden is en waarvoor wij geen betere naam hebben dan 
ziel. Of in de toekomst de ziel het lot van de ontluisterde 
roeiriemen en sterren zal delen, doet niet terzake. Hier en 
nu kan men constateren, dat de ziel nog steeds haar gang 
gaat, getuige de liefde en Adolf Hitler. Zolang nu deze 
donkere oorsprong van droom en daad beide zich niet tot 
dood object van een formulerende wetenschap laat reduceren, maar subject blijft, zolang er nog gedroomd wordt 
van “een tuin aan een stil eind der aarde” en er gevochten 
wordt voor een wel of niet illusoire heilstaat – zó lang zal 
de dichter in de samenleving geduld moeten worden, zal hij 
daarin zelfs onmisbaar zijn. Bij gebrek aan profeten is hij de 
enige, die de tocht naar de ziel waagt.’

Fragment uit: Fokke Sierksma, Schoonheid als eigenbelang, 1948