Het stiefkind van het Fries Museum

 

Na het vertrek van Toos Arends in 2011 als conservator hedendaagse kunst bij het Fries Museum is die vacature nooit meer ingevuld, en zoals het er nu uitziet zal dat ook niet meer gebeuren. Kie Ellens is als projectleider belast met de  openingstentoonstelling Horizonnen, maar Kie Ellens werkt daaraan op ZZP-basis. Ook de positie van Rudy Hodel, die part-time voor het Fries Museum werkt als conservator moderne grafiek, is nog onzeker, zo heb ik inmiddels begrepen. Hoe komt het straks met de hedendaagse kunst in het Fries Museum, als er geen vaste conservator meer is? Hoe komt het dan met de continuïteit in het aankoopbeleid, mocht daar in de toekomst überhaupt nog sprake van zijn? Eigenlijk is de hedendaagse kunst altijd een stiefkind geweest in het Fries Museum, met uitzondering van de periode -Van Krimpen, die het museum een enorme impuls heeft gegeven . In de jaren negentig, toen er ook een nieuw Fries Museum openging (dat inmiddels alweer een jaar leeg staat), was dat niet anders. De kritiek richtte zich toen niet alleen op het gebouw, dat voor moderne kunst volstrekt ongeschikt was, maar ook op het beleid.

In het najaar van 1995 was er nogal wat onvrede ontstaan over de aandacht die de beeldende kunst had gekregen in het zojuist gereed gekomen vernieuwde Fries Museum. Die nieuwbouw was om de beeldende kunst begonnen, maar directeur Rik Vos had er met de pet naar gegooid. Hij was ook niet bereid gebleken om iets voor de beeldende kunst opzij te zetten en dat was duidelijk zichtbaar in het resultaat van architect Gunnar Daan. Iedereen klaagde erover, maar niemand zei het hardop, laat staan dat het op schrift werd gesteld. Dat was voor Henk te Biesebeek van Omrop Fryslân aanleiding om een debat op de radio te organiseren.

Hiervoor werden Rik Vos, Thom Mercuur en Frans Haks uitgenodigd. Ik werd gevraagd om de aftrap te doen met een kritische column. De tekst van die column vond ik onlangs terug. Nadat ik klaar was met spreken viel er een diepe stilte om me heen. De gelederen sloten zich. Thom Mercuur hield zich wijselijk op de vlakte en zweeg voornamelijk. Frans Haks begon Rik Vos openlijk te verdedigen. Tussen Rik Vos en mij is het nadien nooit meer helemaal goed gekomen. Een paar weken daarvoor had hij mij nog uitgenodigd voor een etentje. Het had er alle schijn van dat Rik Vos belangstelling voor mij had, want er was een vacature bij het Fries Museum voor een conservator voor moderne kunst.

Toen Henk te Biesebeek donderdag j.l. bij mij op bezoek was, heb ik hem nog even aan mijn gesproken column van destijds herinnerd. Mijn kansen om ooit nog conservator in het Fries Museum te worden, heb ik bij die gelegenheid volledig verspeeld. Die keerzijde zag ik zelf meteen onder ogen. Maar toen er één schaap over de dam was volgden er meer. Nadien is de kritiek op het beleid van Rik Vos beduidend groter geworden. Vos begon ook fouten te maken (de miskoop van een vermeende Benner, bijvoorbeeld, die een Bezaan bleek te zijn).

4 april, 1980(3)0001

Sikke Doele in de LC van 4 april, 1997

In 1997 vertrok Rik Vos naar het Instituut Collectie Nederland in Den Haag. En zo kwam er een vacature vrij voor de directeursfunctie van het Fries Museum. Daarbij laaide opnieuw het debat op, niet alleen over de invulling van die vacature, maar ook over de positie van de hedendaagse kunst in het Fries Museum. Er kwam zelfs een openlijke actie vanuit de Friese kunstwereld op gang. Sikke Doele schreef een vlammend pleidooi in de LC om de moderne kunst voortaan meer prioriteit te geven. Kort daarop kwam ik in een TV-debat terecht (voor Nederland 1) met Gunnar Daan en Sipke Castelein (de interim-opvolger van Rik Vos). Ook bij die gelegenheid heb ik mijn kritiek op het ontwerp van Gunnar Daan niet onder stoelen of banken gestoken, nu met Gunnar Daan zelf erbij. De sollicitatieprocedure nam maanden in beslag. Ik zelf heb toen ook gesolliciteerd, maar ik viel al in de eerste ronde af. Toen het voor het bestuur van het Fries Museum haast onmogelijk leek om nog een geschikte kandidaat te vinden, hield ik een pleidooi in de LC om de toenmalige kroonprins Willem Alexander tot baas van het Fries Museum te benomen. Daarbij schreef ik onder meer:

Schermafbeelding 2013-08-31 om 14.12.49

‘Is dat niet de meest elegante uitweg in deze netelige situatie? Wat het, het is de koninklijke weg! Niemand hoeft zich gepasseerd te voelen. Bovendien, wie is er meer geschikt dan hij, om dot fusieproces te leiden met het Princessehof? Dit museum was immers ooit woonstee van Maria Louise, weduwe van Johan Willen Friso, die het huis van Oranje Nassau voor uitsterven behoedde door de titel Prins van Oranje aan te nemen. Welnu, voor wat hoort wat. Gebrek aan museale kennis mag geen probleem zijn. Deze jongen leert snel bij. Is Friesland niet bij uitstek een provincie met heel wat water? Ook dat aspect zal deze toekomstig watermanager niet onberoerd kunnen laten. Het is wat je noemt een brede vent met een vrede visie? Ook een injectie met blauw bloed zal het Fries Museum goed doen. Rond deze voorname cultuurtempel hangt van oudsher de aura van verbleekte adel, een imago dat nog altijd een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op lokale regenten en notabelen met connecties tot in de hóógste kringen. Wie voorzitter Weitenberg goed beluistert zal merken dat zijn wijze van spreken een opvallende overeenkomst vertoont met de bijna koninklijke tongval van de voorzitter van de sollicitatiecommissie James Meyer. Beiden zeggen niet Fries Museum, maar Fries Muzêum. Dat is historisch gezien waarschijnlijk ook de meest correcte uitspraak, waarbij de ê staat voor het Frans fête, maar dan uitgesproken met een stiff upperlip en een denkbeeldige hete aardappel achter in het verhemelte.

Met name die laatste woorden werden mij door het bestuur van het Fries Museum niet in dank afgenomen. Maar toch, al deze kritiek heeft er wellicht mede toe geleid dat in 1998 uiteindelijk Wim van Krimpen werd aangesteld, omdat het bestuur tot de conclusie was gekomen dat de belangen van de beeldende kunst niet langer genegeerd konden worden.

Machtig kliuwe alle krêften,
Al de ieuwen boartsje mei.
Hwet in fier forline wraemde,
Libbet wer yn jonge dei

Versregels van Obe Postma
(bij de ingang van het oude, nieuwe Fries Museum)

 

Maar terug naar 1995. De tekst van mijn gesproken column, waarmee ik destijds mijn eigen glazen ingooide, luidde als volgt.

*

Het is al weer acht jaar geleden dat met de nota ‘Skets van een nij provinciaal museum 
beleid’ opeens een nieuwe wind ging waaien in het vaak zo rustige wereldje van de 
musea en oudheidkamers in Friesland. In die nota werd voor het eerst gesproken over 
een ‘initiatief moderne keunst’. Het roer moest om. Te lang immers was de blik op het 
verleden gericht. Museale aandacht voor de hedendaagse kunst werd opeens een speer
punt in het provinciale museumbeleid. Hoe dat allemaal zou moeten wist niemand. Maar 
dat donderde niet. We hadden immers een nieuwe gedeputeerde en die was jong en dol 
op een speerpunt. Bovendien maakte de nota gewag van een ‘nije konservator 
met een koherent en krêftig idee’.

De fantasie sloeg in Friesland op hol. Natuur, landschap, licht en water, alle ingrediënten waren immers volop aanwezig voor een schitterend museum op een uitgekiende locatie. 
Voorbeelden waren er genoeg: Louisiana, Insel Hombroich, Kröller Müller. Waarom 
zou dat hier niet kunnen in ‘it bêste lân fan de ierde’?  Er werd een commissie benoemd 
van landelijke museum-pommeranten, die op een achternamiddag op de achterkant van een sigarendoos een advies formuleerde. Eén commissielid deserteerde zelfs met een eigen plan voor aan het Tjeukemeer. En nog was de storm niet voorbij. Toen eenmaal 
besloten werd om het ‘initiatief moderne keunst’ onder te brengen in het te vernieuwen Fries. Museum kwam het gekrakeel pas goed op gang. De eerste plannen van architect Gunnar Daan met een kolossale luchtbrug tussen museum en Kanselarij bracht opnieuw een scheiding der geesten teweeg tussen ‘de antieken en de modernen’ in Friesland.

Nu, acht jaar later, zijn alle stormen geluwd. Het ‘initiatief moderne keunst’ heeft 
uiteindelijk zijn vertaling gekregen … in baksteen. Wie in het Fries museum de nieuwe 
ruimtes gaat bekijken, die nu voor de hedendaagse kunst zijn ingericht, zal misschien 
even achter zijn oren moeten krabben. Is dat nou alles? Hebben We hier elkaar nu 
jarenlang voor in de haren gevlogen? Ik wèet het, de renovatie is nog niet voltooid. Er 
moeten nog wat ruimtes worden opgeknapt, hier en daar een poortje worden doorgebro
ken, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat er iets grondig mis is gegaan. 
Hoe kan een architect, toch niet de eerste de beste, het in zijn hoofd halen om anno 
1995 tenoonstellingszalen op te trekken uit kale baksteen. Elk schilderij slaat dood, 
tegen dit onrustig patroon van steen en cement. Maar dat niet alleen, de hele sfeer is 
verkeerd. Deze ruimtes roepen de meest vreemde associaties op, van een bedrijfskantine, 
een kerkinterieur uit de jaren vijftig tot een aula van een crematorium. Kortom, deze 
zaten zouden voor alles dienst kunnen doen, behalve voorde presentatie van hedendaagse kunst.

Om met de grootste ruimte maar te beginnen. De maatverhouding deugt hier niet. De 
grote muurvlakken zijn zodanig gesitueerd dat je geen afstand kunt nemen en dus 
moeilijk groot werk kwijt kan. En waarom in hemelsnaam een diagonaal patroon in 
plafond en vloer in een ruimte die van zich zelf al zo veel onrust kent. Overal zie je 
onderbroken lijnen, in het niet geheel zichtbare driehoekige raam van de buitengevel, in 
de trap die naar beneden leidt en waarvan de balustrade wordt bekroond met zo’n tuttig 
klein trap-patroontje van bakstenen. Er heerst geen rust, geen concentratie, geen aandacht, 
geen liefde voor kunst.

En dan die detaillering, toch al niet het sterkste punt van Gunnar Daan. Gelukkig heeft 
hij dit keer geen vangrail toegepast. Maar waarom dat mallotige stalen portico in de 
achter ruimte, en die vreselijk aanwezige, maar absoluut storende aluminium luchtbui
zen. Als ik als kunstenaar hier mijn werk moest ophangen zou ik eerst een koevoet 
pakken om al die overbodige humbug weg te breken. Het heeft er alle schijn van dat Gunnar Daan een tikkeltje ijdel is. Overal moet hij zich 
zelf laten gelden. Niet alleen met zijn signatuur op de buitengevel, in de die half 
omvergereden lantaarnpalen bij de entree, maar ook in die idiote periscopen in de 
tunnel zaal. Hoe haal je in je harses, generaties museumbezoekers opzadelen met dit 
soort ongein. Barnett Newman heeft eens gezegd: Sculpturen zijn obstakels waar je over 
struikelt als je naar schilderijen wilt kijken. Maar dit is veel erger.In deze ruimte kunnen helemaal geen sculpturen meer staan. We zijn voor eeuwig gedoemd naar boven 
te koekeloeren, tot misschien ooit een potloodventer ontdekt dat je hier op een stille 
zondagmiddag zonder al te grote pakkans nog een argeloze museumganger kunt 
shockeren.

Het is van tweeën een. Of je maakt een museum dat een kunstwerk is en in zijn 
architectuur nadrukkelijk om aandacht vraagt. Architecten als Mendini en Hans Hollein 
hebben daar uitstekende voorbeelden van laten zien. Of je maakt een museum dat zich 
wegcijfert en in dienstbaar wil zijn aan de kunst zelf. Dat is de traditie van Rietveld en 
Wim Quist. Het is overdaad of eenvoud, ’the less is bore’ of ’the less is more’ Een 
middenweg bestaat niet. Gunnar Daan heeft geprobeerd het onverzoenlijke te verzoenen. 
Het resultaat is zoiets als de glamour van een boer op zondag. Een tragische mislukking, 
waar helaas de beeldende kunst het slachtoffer van geworden is.

Oké, de ruimtes zijn nog niet klaar, maar het kwaad is al geschied. Het is bovendien 
nog maar de vraag, of de renovatie van de oude tentoonstellingszalen, en de daarmee te 
creëren zichtlijnen, ooit nog wordt uitgevoerd. Dat alles staat immers pas als laatste 
gepland, met andere woorden, als het geld op is. En daarmee komt een treurige conclusie in beeld. Wat ooit een speerpunt was, hobbelt 
nu ergens achteraan. Het initiatief hedendaagse keunst, dat jarenlang de gemoederen in Friesland zo hevig in beroering bracht, is ten onder gegaan in prestige en ijdelheid. Het 
was slechts een alibi om een daalders plakje voor het zilver en het verzetsmuseum te 
creëren. Er is nooit echt gekozen voor hedendaagse kunst. De architect is zijn gang 
kunnen gaan en heeft nooit inhoudelijk tegenspel gehad. De discussie ging altijd over 
bijzaken, maar nooit over de inhoud. Over een brug of een tunnel, maar nooit over er 
wat er achter die tunnel te zien zou zijn. Hoe zat het ook weer met dat ‘koherent en 
krêftig idee’? Er zijn alleen bakstenen gekomen, maar nog nooit een conservator. De 
naam van de gedeputeerde staat inmiddels – net als die van de architect – in steen op de 
gevel gebeiteld. Er ontbreekt nog één gevelsteen, een grafsteen: ‘Hier rust het initiatief 
moderne keunst’.