Een ‘ouderwetse’ directeur

Vanaf 1954 begon het ‘Keunstsintrum Prinsentún’ met zijn activiteiten. Onder de bezielende leiding van Trude Faber-Hornstra –‘Moeke Faber’ zoals ze later in volksmond werd genoemd –  zou dit podium vooral voor de beeldende kunst een stimulerend rol gaan vervullen. Deze dame met zwierige mantel en grote hoed was niet alleen een kleurige verschijning het grijze stadsbeeld van Leeuwarden, maar ze had ook een tomeloze energie die in de jaren van wederopbouw heel wat uitwegen kon vinden. Niet alleen binnen Friesland, maar ook ver daarbuiten in het groeiende netwerk van de gewestelijke cultuur.  Haar streven was altijd gericht op een goede samenwerking tussen het beroeps- en amateurveld, maar vooral op een optimale integratie van de kunst in de samenleving. Daarnaast had ze een ruime visie op waar het in de Friese cultuur om moest gaan.

Terugkijkend bij haar afscheid in 1976 typeerde Piet Hemminga, die haar opvolgde als directeur van de Fryske Kultuerried, mevrouw Faber  vooral als een bruggenbouwer. Vertegenwoordigers van de Friese en Hollandse cultuur dienden in haar optiek nauw met elkaar samen te werken, zodat dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk werden en de eigen Friese identiteit zou kunnen blijven bestaan, niet door conservatisme, maar door in de tijd mee te groeien.  Door de jaren heen groeide zij zelf uit tot een spraakmakend figuur, met opvattingen die niet altijd  onbetwist en onbesproken bleven  Vooral later, in de roerige jaren zestig riepen haar ideeën ook weerstanden op. De schrijver Jose de Haan noemde haar ooit een a-visionair figuur. In 1970, tijdens de hoogtijdagen van de maatschappelijke veranderingen, werd ze bekroond met de provinciale persprijs, waarbij zij in het juryrapport als volgt werd getypeerd: ‘Ze woont in een glazen huis en af en toe dreigt er een steen door de ruiten gegooid te worden, maar bang is ze niet.’

Fragment uit:  De kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945 (2008)