Het thomistische wereldbeeld dat eeuwenlang ten grondslag lag aan de katholieke theologie is uiteindelijk ten onder gegaan in de filosofie van Kant. Sindsdien heeft de katholieke geloofsleer een probleem met de moderniteit, het neothomistische tegenoffensief tegen de moderniteit ten spijt. Maar hoe modern Kant ook was in zijn ideeën over de constituerende werking van de menselijke geest op wat wij als werkelijkheid ervaren, zijn ideeën over de moraal waren uiteindelijk – evenals het thomisme – tegennatuurlijk. Ook de kantiaanse moraal knoopt immers aan bij de ontkenning van de zintuiglijke natuur. Men moet luisteren naar de redelijkheid van de wet in plaats van de onredelijkheid van de drift.
Binnen de katholieke moraaltheologie staat het tegennatuurlijke karakter van de naastenliefde totaal los van de redelijkheid. Men moet zijn naaste niet alleen liefhebben als zichzelf, maar ook zijn vijand liefhebben. Dat laatste is niet alleen tegennatuurlijk, maar ook totaal onredelijk en daarmee anti-kantiaans. Het katholicisme is ook niet redelijk, laat staat modern. Maar dat heeft ook zo zijn voordelen. Met de moraalfilosofie van Kant zou je de uitzetting van een asielzoeker heel goed kunnen legitimeren op basis van redelijkheid, maar op basis van de letterlijke woorden van Jezus van Nazareth gaat dat niet zo makkelijk. Daarom is de christendemocratie van tegenwoordig in moreel opzicht stuurloos. Zij wil redelijk en modern zijn en tegelijk christelijk. Dat is iets teveel van het goede.
Sinds Kant is niet alleen de redelijkheid, maar ook de psychologie binnengeslopen in het domein van de moraal. Dat was voor het geharnaste christendom van vóór de jaren zestig de ramp bij uitstek. De psychologie had het gedaan met Freud als grootste boosdoener, om over Nietzsche met zijn verheerlijking van ‘de eeuwige lust’ nog maar te zwijgen. In zijn boek Katholiek Verzet (1932) legde Anton van Duinkerken dan ook alle schuld voor de verwording van de moderniteit bij de opkomst van de psychologie.
Het was immers de psychologie die van de mystieke extase een zielkundig verschijnsel heeft gemaakt. Het was de psychologie, die de genade, die de natuur niet wegneemt maar opheft, vereenzelvigd heeft met geëxalteerde natuur. De psychologie hoort in deze geharnaste katholieke zienswijze bij een mensbeeld, waarin een mens niet meer een beeltenis is van God. Dat wil zeggen: Een mens met een vrije wil, een mens die zichzelf in de macht heeft. Door de opkomst van de psychologie kon het idee ontstaan dat de mens niet langer heer en meester is over zijn eigen driften en begeerten. Hoe zit het immers met het fenomeen dat Freud ‘het verdringen’ noemde? Waar is je vrije wil, als je iets verdringt?
Het idee van de ‘verdringing’ staat haaks op de vrijheid van de wil zoals die voor de pre-freudiaanse mens mens nog bestond. De vrije wil – de voluntas van Thomas van Aquino – was van oudsher de bekroning van de menselijke natuur. De voluntas van de mens was gelijkvormig aan de wil van God. Begeerten waren er om door de wil bedwongen en bestuurd te worden, maar niet om als onbeheersbaar te worden bestempeld. Dat fatale idee is in de tijd van de Romantiek het denken van de mens gaan bepalen en zo het fundament kunnen gaan vormen voor de moderne psychologie. Maar hoe heeft het katholicisme zich dan ooit kunnen verzoenen met de ideeën van Freud, die toch algemeen wordt beschouwd als de grondlegger van de moderne psychologie?
Elke geloofsgemeenschap is erop gericht om het eigen geloof tot elke prijs in stand te houden. Als er zich iets aandient dat een bedreiging vormt voor dit geloof treden er allerlei afweermechanismen in werking. Excommunicatie bijvoorbeeld, dat is het meest voorkomend. Maar er kan ook sprake zijn van integratie. If you can’t beat them join them. De kritiek van de nieuwkomers kan zo bedreigend zijn, dat het geloof er beter aan doet zich aan te passen aan de nieuwe inzichten die de critici hebben ingebracht. Het hangt er natuurlijk ook vanaf van welke aard die kritiek is. Die kan opbouwend, hervormend of subversief van aard zijn. Subversieve kritiek wordt meestal afgestoten.
Opbouwende kritiek wordt doorgaans geïntegreerd. Een probleem vormt echter de hervormende kritiek. Deze wordt meestal als problematisch ervaren, omdat voor de geloofsgemeenschap niet altijd duidelijk is of hij opbouwend of afbrekend bedoeld is. Aanvaarding van de hervormende kritiek kan ook inhouden dat de fundamenten worden ondermijnd waarop het geloof van de gemeenschap gebaseerd is. Excommunicatie is mogelijk even gevaarlijk, omdat er een grond van waarheid in de kritiek te herkennen valt. Door deze gerechtvaardigde grond van kritiek volledig te negeren zou het eigen geloof wellicht ook tot de ondergang gedoemd zijn.
In dat geval ontstaat een dilemma, waarvoor maar een uitweg bestaat: de strategie van de compartimentering. Je splitst de gerechtvaardigde kritiek in twee delen. Het eerste deel verwerp je, omdat hiermee een alternatieve theorie zou worden aanvaard die strijdig is met het eigen geloof. Het tweede deel, dat op feiten berust die je niet langer kunt ontkennen, aanvaard je, maar je verklaart deze nieuwe feiten vanuit je eigen theorie. Je sluit dit deel van de kritiek dus op in een eigen theoretische compartiment, waardoor het onschadelijk wordt gemaakt. Dit soort afweermechanismen zijn waar te nemen bij elke geloofsgemeenschap die bedreigd wordt door nieuwe inzichten van buitenaf of van binnenuit. Neem nu het christendom. Dat heeft in de afgelopen eeuwen heel wat aanvallen moeten pareren.
Al naar gelang van de aard van de kritiek kwam men daarbij telkens weer voor de keuze te staan welke strategie men moest kiezen: excommunicatie, compartimentering of integratie. De drie grote aanvallen op het christendom kwamen achtereenvolgens van Galilei (de aarde draait om de zon), Darwin (de mens stamt af van de aap) en Freud (het ik van de mens is niet autonoom). De eerst twee aanvallen zijn inmiddels redelijk verwerkt, waarbij je de afweermechanismen achter elkaar in werking zag treden. De bedreigende kritiek van Galilei bijvoorbeeld, werd eerst uitgestoten, daarna gecompartimenteerd en uiteindelijk geïntegreerd. Die laatste fase trad in toen Joseph Ratzinger (de vorige paus Benedictus XVI) als hoofd van de Congregatie van de geloofsleer verkondigde dat de wetenschapstheorie van Paul Feyerabend het vermeende foute standpunt van de Kerk destijds met terugwerkende kracht begrijpelijk en zelfs plausibel maakt.
Met Darwin gaat het nog wat moeilijker. De Rooms Katholieke Kerk is redelijk klaar met Darwin. Maar een groot deel van de orthodoxe protestanten heeft er nog altijd veel moeite mee om de evolutieleer te aanvaarden. Het creationisme berust op het mechanisme van de excommunicatie. Compartimentering of integratie zijn bij deze blindgangers van de Bijbelexegese geen optie. Met Freud tenslotte is het een ander verhaal. Zijn kritiek van het christendom was misschien wel de meest venijnige van de drie. Niet zo zeer omdat hij God als een illusie en het godsgeloof als een neurose bestempelde, maar omdat hij een totaal andere structuur ontwierp voor de psyche van de mens. Zijn aanval raakte de christen niet alleen tussen de oren, maar ook tussen de benen. Het primaat van de lichamelijke lust, de kinderlijke seksualiteit, de werking van het onbewuste en het Boven-ik, maar vooral het mechanisme van de verdringing als basis voor de neurosen raakten de christelijke visie op de autonomie van het subject tot in de kern.
Een mens, die gehinderd wordt door neurotisch dwanggedrag, beschikt niet langer over zijn vrije wil en kan dus ook niet zondigen in de christelijke zin van het woord. Maar belangrijker nog, Freud ontwierp de structuur van mens niet langer van bovenaf, vanuit zijn bovennatuurlijke aard en bestemming, maar van onderop. Het vegetatieve gaat aan het sensitieve en het intellectuele vooraf. De bovenste laag, het bovennatuurlijke, bestaat volgens Freud helemaal niet. Een mens is in wezen een organisme dat in de evolutie een gelaagde complexiteit verwierf, waaruit uiteindelijk de psyche en het bewustzijn tevoorschijn kwam. Daarmee is het verhaal uit. Weg God, maar ook weg met de transcendentie als fundament voor het verschijnsel mens. Een mens is een stukje van de natuur en zijn functioneren volgt natuurlijke wetten. De liefde komt voort uit de seksualiteit en niet uit de onvoorwaardelijke liefde van God voor de mens, zoals het christendom leert. Waarom dus nog langer ‘versterving van de lust’ prediken, als ‘sublimatie van het libido’ voldoende is om elkaar niet de hersens in te slaan.
Daarmee is het redelijke ‘ik’ als vrije stuurman van de mens definitief van de troon gestoten. Dat is voor het christendom absoluut onverteerbaar. Weliswaar is er door de erfzonde sprake van een structurele discrepantie tussen het sensitieve en het intellectuele in de mens, maar het verstand voert uiteindelijk de boventoon. Bovendien bestaat de mens uit één stuk, er is geen driftleven of Boven-ik dat aan de vrijheid van de wil ontsnapt. De wil dient zich immers te voegen naar de rede. Zo was er dus een gigantisch probleem ontstaan, temeer omdat de basale waarnemingen van Freud over het fenomeen van de verdringing in praktijk wel degelijk bleken te kloppen.
Bovendien was het een groot probleem, dat hij het hierbij niet had gelaten, maar op die ontdekking een systeem en zelfs een levensbeschouwing bouwde. Uitgaande van waarnemingen bij de zieke of gestoorde mens, werd een theorie over de gezonde mens geconstrueerd, die haaks stond op de visie van het christendom. Achteraf bezien zijn vanuit het christendom de drie afweermechanismen ook op de fundamentele kritiek van Freud op hun waarde beproefd. Eerst het mechanisme van de afstoting, maar dat was gevaarlijk, want het fenomeen van de verdringing viel niet te ontkennen. Daarna volgde de compartimentatie en tenslotte de integratie.
De compartimentatie van Freuds theorie is in het midden van de vorige eeuw vooral in Nederland in praktijk gebracht door katholieke denkers als Duynstee en Terruwe. Voordat fenomenologen en existentialisten Freuds ideeën voor katholieken verteerbaar maakten wisten Duynstee en Terruwe de verdringingstheorie van Freud te verklaren vanuit de passieleer van Thomas van Aquino. De vrije wil werd door hen hiermee ogenschijnlijk veilig gesteld. De strevingen van de mens – of ze nu op nuttigheid of op lust zijn gericht – zijn immers altijd ondergeschikt aan de ratio (passio nata est obedire rationi).
Vooral Anna Terruwe heeft er in de jaren vijftig voor gewaarschuwd om de ideeën van Freud onverteerd in de katholieke geloofsleer te integreren. Het zou het paard van Troje zijn, een smetstof die het geheel vroeg of laat tot ontbinding zou brengen. Het bovennatuurlijke aspect van de menselijke natuur zou onherroepelijk verloren gaan door het overnemen van de standaardbegrippen van Freud, zoals het Boven-ik en de kinderlijke seksualiteit. Zij waarschuwde ook voor de ideeën van enkele katholieke psychoanalytici in Frankrijk die de strategie van de integratie wel degelijk in praktijk wilden brengen, zoals bijvoorbeeld Marc Oraison en Maryse Choisy.
Vooral Maryse Choisy (1903-1979) is een beetje een vergeten fenomeen. Haar ideeën hebben ook bij Nederlandse katholieken in de jaren vijftig enige invloed gehad. Zij was een schrijfster en journaliste die zich in de jaren dertig gaandeweg bekeerde tot het katholicisme. In 1927 ging zij in therapie bij Freud die een van haar angstdromen uitlegde door te wijzen op zijn vermoeden dat zij een buitenechtelijk kind was geweest. Maryse Choisy was zich daar niet van bewust, maar navraag in haar rijke Baskische familie deed blijken dat Freud met zijn vermoeden gelijk had. Ze ging daarna bij René Laforgue in analyse en leidde vervolgens een bewogen leven, reisde de wereld rond en leerde wilde dieren temmen. Gaandeweg distantieerde zijn zich van Freuds theorieën en ontwierp haar eigen versie van de psychoanalyse.
Als reactie op het surrealisme van Breton schreef zij een alternatief manifest: le manifeste sur-idealiste. Een ontmoeting met Teilhard de Chardin leidde ertoe dat zij haar mystieke ervaringen steeds meer met het katholicisme in verband bracht. Ze verbrandde haar vroege werk als een product van de duivel en wilde Paus Pius XII overtuigen van het belang van Freuds ontdekkingen. Ze pleitte zelfs voor een kerkelijke erkenning van de katholieke psychoanalyse. Behalve met het katholicisme hield ze zich bezig met allerlei spirituele zaken variërend van alchemie tot de Bhagavad Gita, maar ook met de mystiek van het kruis van Hendaye – niet ver van haar geboorteplaats Saint Jean de Luz – dat occulte symbolen zou bevatten over het naderend einde van de wereld.
Ze schreef ook zeer ongebruikelijke boeken. Zo nam zij een tijdlang haar intrek in een bordeel en daarna in een klooster en deed omstandig verslag van de daar opgedane ervaringen. Ze schreef ook een boek over het liefdesleven van gevangenen. Door haar carrière als journaliste en schrijfster werd zij een van de meest eigenzinnige intellectuelen in het Frankrijk van de jaren dertig. Na de oorlog richtte zij het tijdschrift Psyché op, dat uitgroeide tot een platform voor de katholieke psychoanalyse. Zelfs Jacques Lacan schreef in zijn jonge jaren voor dit blad. In de jaren vijftig volgde nog een paar opmerkelijke publicaties zoals Psychoanalyse en catholicisme (1950) en Problèmes sexuels de l’adolescence (1954). Maryse Choisy stierf in 1979, in een tijd dat weinigen nog op haar ideeën zaten te wachten.
Twee jaar voor haar dood verscheen haar autobiografie onder de veelzeggende titel Sur le chemin de Dieu on rencontre d’abord le diable. (Op weg naar God ontmoet men eerst de duivel). Als Freud nog leefde zou hij dit boek wellicht met belangstelling gelezen hebben. Er bestaat immers geen liefde zonder een sprankje haat, en omgekeerd: er is geen haat zonder liefde. Maar of Freud deze wonderlijke santenkraam van ideeën ook zou waarderen is sterk de vraag, om over de paus maar te zwijgen. Psychoanalyse en het katholicisme laten zich niet integreren, daarin had Anna Terruwe misschien toch gelijk. Terruwe had ook geen goed woord over voor de integratiepoging van Maryse Choisy. Ze waren twee rivalen geweest in het Roomse tijdperk van de twijfel over de seksualiteit, voordat Paus Paulus VI met zijn encycliek Humanae Vitae in 1968 aan alle twijfel een einde maakte.
Terruwe had uiteindelijk meer succes om een paus van haar omstreden gelijk te overtuigen. Er zijn zelfs sterke aanwijzingen dat Paus Paulus VI bij Terruwe in therapie is geweest, omdat ook hij te kampen had met zware psychische problemen vanwege een niet geïntegreerde seksualiteit. Na een eeuw van monolithisch katholicisme, dat als een burcht was opgetrokken tegen de moderniteit, werd dit de eerste paus van de tweespalt. Het celibaat werd herbevestigd tegen beter weten in. Freud werd definitief de deur gewezen, ondanks alle eerdere pogingen tot integratie en compartimentering.
Het katholicisme bleef definitief een geloof van verstand en vrij wil. Maar de lust kent bizarre en troebele kronkelwegen die die het verstand niet kent, zo had Freud beweerd. De extreme beteugeling van de lust door de vermeende vrijheid van de wil betekent een enorme verzwaring van het morele geweten, die weldra zijn uitweg zal vinden in neuroses, masochisme of seksuele perversiteiten. Door die waarheid te ontkennen, heeft de Rooms-katholieke Kerk zichzelf in de nesten gewerkt, nota bene op een beslissend moment in de jaren zestig, toen de mogelijkheid zich had aangediend om voor eens en altijd schoon schip te maken.