‘Stel je voor dat de bewegingen die je om je heen ziet in omgekeerde volgorde plaatsvinden net zoals op een film die teruggedraaid wordt en waarin iemand sierlijk van de plank in het water duikt en dan met evenveel gemak van het water weer naar de duikplank terugvliegt. Keer functies om. Onder welke omstandigheden kun je een stoel gebruiken om van te eten en een tafel als iets waar je op kunt zitten? Kijk niet door een telescoop naar de maan maar laat het mannetje van de maan naar jou kijken. Stel je voor dat het plafond de kleur van de muur heeft en omgekeerd. Hou foto’s ondersteboven. Laat onderzeeboten en vissen door de lucht vliegen. Geef de schizofrene mogelijkheden van uw verbeelding de vrije loop want ze zijn meestal niet vreemder dan de ingebakken overtuiging dat mensen en ook de maatschappij als geheel rationeel te werk gaan. ‘
Aldus Fritz Perls in zijn boek Getalttherapie (1951). De uitnodiging om de wereld eens op zijn kop te zetten kan zeer effectief zijn om bestaande waarnemingspatronen te doorbreken. Het kan helpen om een onvoltooide Gestalt in de wijze waarop je jezelf en de wereld waarneemt af te ronden tot een voltooid geheel. De Gestalttheorie is gebaseerd op ‘het gehele beeld’ dat aan de fragmentatie voorafgaat. Het geheel dat meer is dan de som der delen. Een mens bestaat uit talloze onvoltooide ‘Gestalten’ die hardnekkig in stand worden gehouden door vastgeroeste waarnemingspatronen.
Ook wat wij een ‘wereldbeeld’ noemen is in feite een vastgeroest patroon van gestandaardiseerde waarnemingen. Zelfs de wetenschap is – als we Feyerband mogen geloven – een allegaartje van voltooide en onvoltooide Gestalten. Het beroerde alleen is dat we nooit alle onvoltooide Gestalten kunnen afronden. Sommige onvoltooide Gestalten trekken een reeks van voltooide Gestalten omver, zodra we ze afronden tot een geheel. De wereld is nooit tot één geheel te maken. Sterker nog: de wereld is per definitie één grote onvoltooide Gestalt.
Als je de consequentie van deze ontdekking serieus neemt ga je argwanend worden over beweringen dat de wereld wel degelijk een afgerond of consistent totaalbeeld heeft. De wereld klopt niet. De wereld klopt nooit. Ook het veronderstelde afgeronde ‘format’ dat aan de wereld ten grondslag ligt – de ratio, de rede of wat het ook moge zijn – is geen afgerond geheel. Ook de ratio klopt niet. Fritz Perls, die geldt als een van de grondleggers van de Gestalttherapie, ontmoette in de jaren twintig de filosoof van het expressionisme Salomon Friedländer, die hem houvast heeft gegeven in een periode waarin hijzelf in grote verwarring verkeerde. Perls die begon als psychoanalyticus verwierp de libidotheorie van Freud, die de drift en driftverzaking op bijna fundamentalistische wijze centraal had gesteld in het psychisch functioneren van de mens. Perls voelde meer voor Friedländers concept van de ‘creatieve indifferentie’.
Het punt van balans, van waaruit een splitsing in tegenstellingen wordt gemaakt, wordt van oudsher bepaald wordt door polariteiten. Bij creatieve indifferentie staat de gedachte centraal dat de onvermijdelijke splitsing, die de mens in de wereld aanbrengt door zijn eigen bewustzijn, de splitsing dus tussen het ik en de wereld, tussen subject en object, slechts een illusie is. De hardnekkige splitsing kan doorbroken worden door de wereld op te vatten vanuit een nulpunt, het niets, het absolute, de oorsprong. Dit nulpunt is de mogelijkheidsvoorwaarde van de splitsing zelf.
Anders gezegd: het bewustzijn zelf ‘maakt het verschil dat het verschil maakt’. Perls zag in de theorie van de creatieve indifferentie een oerprincipe dat ook terug te vinden in oosterse filosofieën als Zenboeddhisme en Taoïsme. Er is altijd sprake van een wisselwerking tussen voor- en achtergrond bij de vorming van een beeld. Er is geen Gestalt zonder achtergrond en omgekeerd. De intentie van het zien creëert de Gestalt, maar de Gestalt zelf heeft geen bestaan uit zich zelf. Dat geldt niet alleen voor de visuele waarneming, maar voor alles waar het bewustzijn aan te pas komt.
Deze basale ontdekking was eerder ook opgedoken in het dadaïsme. Richard Huelsenbeck verwijst in zijn geschriften over dada zelfs expliciet naar de theorie van de ‘creatieve indifferentie’ van Friedländer. Dada is het opheffen van alle opposities en de terugkeer naar het absolute nulpunt, dat aan alle splitsingen voorafgaat. Dada geeft zich over aan de beweging van het leven, zo schrijft Huelsenbeck. Dada ontstaat uit het niets. Dada was een maagdelijke geboorte, een conceptio immaculata. Men had het zelf niet door. De ware betekenis werd pas later ingezien.
De dadaïstische ontdekking van de creatieve indifferentie heeft een bijna religieuze dimensie, ondanks het feit dat elke dadaïst atheïst is uit instinct. Voortdurend spreekt Huelsenbeck in dubbelzinnige termen als het gaat om de oerontdekking van dada. Bij het opheffen van de opposities ontstaat de vervoering van het nulpunt, die grenst aan de extase. De eerste dada-seance in Zürich was een soort heksensabbat. Steevast wordt ook over de geboorte van Dada in religieuze termen gesproken. ‘Het is een zeldzaam geschenk uit de hemel wanneer het een mens is gegeven om bij de geboorte van een religie of een idee aanwezig te zijn die vervolgens de aardbol verovert’, zo schrijf Huelsenbeck letterlijk.
Dada is het eerste woord dat een baby stamelt, maar dada betekent ook ‘stokpaardje’ in het Frans. Dada is het ene rituele woord dat telkens weer gestameld wordt om de ratio te laten ontsporen. Dada is de radicale ontregelaar van de laatste religie op aarde die ‘ratio’ heet. Intellect is niet bedoeld voor de verbetering van het menselijk bestaan. Dada is principieel tegen verbetering. Dat basale proces van ontregeling van de ‘religieuze ratio’ kan per definitie alleen in religieuze termen worden benoemd. Wanneer iemand met een weids gebaar een woord tussen de mensen gooit maken ze daar een religie van. ‘Credo quia absurdum‘, dat is dada. Apollinaire die beweerde niet voor niets dat zijn vader portier van het Vaticaan was geweest. Huelsenbeck eist het openstellen van de kerk voor de opvoering van simultaneïstische en dadaïstische gedichten.
Dada is het maken van oergeluiden en liefst allemaal tegelijk, simultaan zoals dat heet. Simultaneïteit en bruïtisme dat zijn de methoden van Dada. De honden moeten blaffen maar wel in de maat als het kan. Het pure geluid dat uit je strottenhoofd komt is een bezwering van de leegte. Dada is als het gillen in een donkere tunnel en het luisteren naar je eigen echo. Of zoals Huelsenbeck het zegt: ‘De introductie van het pure geluid heeft een heel specifieke metafysische waarde. Het is in zekere zin een transcendente opstand tegen de lege ruimte, het resultaat van de angst die mede het psychologisch fundament van alle kunst uitmaakt en in dit speciale geval met een soort horror vacui kan worden gelijkgesteld.’
Het opheffen van de opposities geldt ook voor het onderscheid tussen goed en kwaad. Huelsenbeck plaats de dadaïstische mens tegenover de ethische mens. De dadaïst heeft zijn blik op een ver verschiet laten varen. Er bestaat geen transcendentie, geen platonische ‘achterwereld’, geen Ding an sich, laat staan een hemels baldakijn. ‘Sigarenpijp en paraplu heeft dezelfde tijdloze waarde als het Ding an sich. Het goed is bijgevolg niet beter dan het kwade. Er is slechts een voortdurende en alom aanwezige gelijktijdigheid in het hier en nu. ‘Als die fundamentele gelijktijdigheid doortrekt naar de wareneconomie dan heb je communisme’, zo laat Huelsenbeck in al zijn eenvoud weten.
Maar het is wel een vreemd soort communisme dat hij predikt. Het is een communisme zonder vooruitgang en zonder moraal. Een communisme dat enkel beweging is en geen verandering. In die zin was zelfs Lenin, die bij de maagdelijke geboorte van Dada in Zürich aanwezig is geweest, een onvervalste dadaïst. ‘Het kwade heeft een diepe betekenis, de polariteit van de gebeurtenissen vindt haar grens in de ware politicus (Lenin). Hij brengt weliswaar de wereld in beweging, wat betekent dat hij met behulp van een theorema individualiteiten oplost, maar veranderen doet hij niets. En dat is – hoe paradoxaal het ook mag klinken, de betekenis van de communistische beweging.’
‘Beweging veroorzaakt ontsteltenis. Het probleem van de ziel is vulkanisch van aard. Bruïtisme is terugkeer naar de natuur, maar het doet zich voor als een hemelse muziek van atomen, zodat de dood niet zozeer een ontsnappen van de ziel uit het aardse jammerdal is, als wel een braken, schreeuwen en stikken.’ Kortom: De dadaïst speelt va banque. Hij maakt anti-kunst met een revolver op zak. Maar een dadaïst houdt als geen ander van het leven, omdat hij het elke dag kan weggooien. Voor hem is de dood een dadaïstische kwestie. De dood is een op en top dadaïstische bezigheid, omdat hij niet de minste betekenis heeft.
Maar dat wil niet zeggen dat dada zelf ten dode is opgeschreven. Dada – zo laat Huelsenbeck ons weten – zal altijd weer opduiken, waar ook ter wereld. En als Dada dood is in deze uithoek van het heelal…’dan zal het er de oude God op een andere planeet met rammelaars en keteltrommels, potdeksels en simultaangedichten, aan herinneren dat er mensen zijn die de stompzinnigheid van de wereld perfect door hebben. Dada siegt! Alleen de creatieve indifferentie kan deze stompzinnige en versplinterde wereld voor eeuwig tot één geheel maken.