Ja ja, hier ben ik weer. Terug van weggeweest. Ik ben nog steeds bezig met het opruimen van mijn boekenkasten. Een aantal Jumbo-tassen vol met overbodige ballast heb ik inmiddels naar de papierbak gebracht. Wat nog enige waarde had heb ik afgeleverd bij De Slegte en van de opbrengst zijn we uit gaan eten. Ik zie dat als een nieuwe vorm van crisis-recycling: books for food. Toch doe ik ook wonderlijke ontdekkingen, zoals dit schriftje dat diep verscholen lag ergens op zolder. Het is mijn eerste kunstschrift, geschreven in 1960, en het handelt over Vincent van Gogh. De tekst beslaat 15 pagina’s en bestaat uit drie hoofdstukken. Hoofdstuk 1: Zijn leven. Hoofdstuk 2: Zijn werk. En hoofdstuk 3: Zijn brieven. Inderdaad, ik had al vroeg gevoel voor systematiek. Op een voorname toon met hier en daar een wonderlijke zinswending begint het verhaal als volgt:
Vincent Willem van Gogh werd op 30 maart 1853 geboren te Groot-Zundert, in Noord Brabant. Zijn vader was predikant van zeer strenge beginselen, die met zijn gezin van een karig traktemend moest rondkomen. Er valt over de jongensjaren van Vincent weinig anders te vertellen, dat hij een kind was dat zich moeilijk bij anderen aansloot en liefs alleen (bij de anderen aansloot) door de velden rondzwierf. Hoogstens was hij in gezelschap van zijn broer Theo – vier jaar jonger dan hij – met wie hij bijzonder goed overweg kon en de oudere afgofdisch bewonderde.
Het geheel is verluchtigd met kleurenplaatjes die ik had uitgeknipt uit het weekblad Margriet, waarin in die tijd een vervolgserie verscheen over Vincent van Gogh. Mijn eerste kunstboekjes kocht ik eind jaren vijftig bij De Slegte in de Kalverstraat in Amsterdam, voor 99 cent per stuk. Die boekjes heb ik nog altijd bewaard. Ik breng ze ook niet terug naar De Slegte, want er zijn grenzen aan de recycling.
Pasfoto 1960
In 1960 was ik een heel braaf jongetje met een keurig geknipt kapsel. Nog geen bril, wat die kwam pas twee jaar later, toen ik de rekensommetjes niet meer lezen kon op het schoolbord. Op mijn 13de verjaardag, op 1 december 1960, kreeg ik van mijn ouders een abonnement op Openbaar Kunstbezit, zodat ik elke week naar de radio kon luisteren, waar een of andere geleerde man uit een museum heel mooi over een kunstwerk vertelde aan de hand van een fraaie, in kleur afgedrukte reproductie die je tevoren thuis in de bus had gekregen. Die reproducties moest je dan opbergen in een ringband. Al die jaargangen van Openbaar Kunstbezit heb ik bewaard, in totaal 31 mappen, eerst alleen van de radio en na 1964 ook van tv.
Ook die gaan natuurlijk niet naar De Slegte. Nogmaals er zijn grenzen, ook al is de tijd wreed en onherroepelijk. Hoe langer ik leef, hoe vreemder ik het vind dat er zoiets bestaat als tijd. ‘De tijd heelt alle wonden’ wordt wel eens beweerd, maar het omgekeerde is evenzeer waar. De tijd zelf is een open wond. Het leven was misschien wel volmaakt geweest als de tijd er niet was.
De tijd! De tijd! Mijn koninkrijk voor de tijd! (Klinkt mooi, vooral door die knipoog naar Shakespeare)