Het sperma van Duchamp

foto

Afgelopen zondag, bij de presentatie van het boek Art Fairs revisited in Kunstruimte Wagemans, sprak ik met Fred Wagemans. Hij wees mij erop dat Duchamp ooit aan een van zijn vriendinnen een kaart had gestuurd met zijn eigen sperma erop. Nu ben ik aardig thuis in het werk van Duchamp, maar hier had ik nog nooit van gehoord. Het werk zou enkele jaren geleden in Zuid-Amerika zijn ontdekt. Zoek het maar op, op internet, zei Fred. Dat heb ik gedaan, maar ik heb het niet kunnen vinden. Ik wil best geloven dat het waar is, want Duchamp was wat dit betreft tot alles in staat. Zij haren, zijn nagels, zijn zweet ….je kunt het zo gek niet bedenken of hij restanten van zijn lichaam werden in kunstwerken verwerkt of tot een kunstwerk gepromoveerd. In feite was het een semiotische problematiek waar hij mee bezig was. Duchamp wilde sporen van zichzelf, die één op één zichzelf representeerden, verheffen tot een kunstwerk.

Duchamp onderzocht ook ‘negatieve objecten’, d.w.z. objecten die een plastische afdruk zijn van een object in de werkelijkheid, zoals de afdruk van een vagina die door hem in brons werd gegoten. Zo  waren alle esthetische verkenningen van Duchamp in feite semiotisch van aard, maar tegelijk ook magisch, zoals ook de taal in wezen een vorm van alchemie is. De betekenis van een woord is arbitrair, zo had Ferdinand De Saussure ontdekt. Met de dingen was dat niet anders. Het is het brein dat namen geeft aan de dingen. Sterker nog, het brein constitueert de dingen door een stelsel van tekens en betekenissen. Het teken verschijnt uit het niets als de concrete manifestatie van zijn oorzaak. Ook een portret is een teken, maar het kan tegelijk ook een afdruk zijn, zoals een foto in wezen een afdruk is van iets dat ooit aanwezig was. Een foto is als een voetspoor, maar dan wat vertraagd afgedrukt in de materie door de werking van het licht.

Het spoor is in de semiotiek een index, d.w.z. een speciaal soort teken, dat –  anders dan een icoon of een symbool –  één op één verwijst naar de bron. Een voetafdruk verwijst één op één naar de voet. Maar in tegenstelling tot een voetspoor laat foto zich eindeloos vermenigvuldigen en is daardoor een nieuw soort index. Een moderne index. Een ontheiligde index. Een index zonder aura of aureool. In de religie was de ideale index de reliek, zoals de lijkwade van Turijn de index was van Christus. Het sperma van Duchamp is de ideale index van Duchamp zelf. Het is een spoor, waarin iets van de bron zelf in het spoor aanwezig is. Wie weet is de gentechnologie ooit zover gevorderd dat uit dit sperma-kunstwerk van Duchamp Duchamp zelf te klonen is. Zo krijgt sperma in onze tijd het karakter van een foto en ontstaat een nieuw soort index van het zaad. Duchamp zou tot leven kunnen komen door dit spoor van zichzelf dat hij in een kunstwerk heeft achtergelaten. Dat is het hoogste wat je als kunstenaar met een kunstwerk kunt bereiken. Jezelf reproduceren tot een hernieuwd unicum en zo ad infinitum de eeuwigheid verwerven. Daarmee zou de kunst op seculiere wijze de religie geëvenaard hebben.

Maar zou de Duchamp, die door het klonen van zijn eigen sperma-kunstwerk tot leven wordt gebracht, ook de echte Duchamp zijn? Anders gezegd, zou de ziel van Duchamp hiermee ook tot leven zijn gewekt? Geloofde Duchamp eigenlijk wel in het bestaan van een ziel? Ik geloof niet dat hij zich over deze kwestie ooit heeft uitgelaten, en als hij dat al heeft gedaan, dan zal het in ontwijkende zin zijn geweest. Duchamp geloofde niet in God, maar het is ook niet duidelijk waar hij dan wel in geloofde. Hij was waarschijnlijk een monist. Het universum was voor hem één groot organisme dat beantwoordde aan wonderlijke wetten die we nog lang niet allemaal kennen. De alchemie is een methode om dit monistisch universum zijn eigen geheimen ‘al werkende weg’ (een lubberiaanse term) prijs te laten geven. Niet denken maar doen, dat was het adagium van Duchamp. Een probleem werd pas interessant, als je geen vragen meer stelde. ‘Ik weiger,’ zo zei Duchamp, ‘om vanuit een populair metafysisch kader het bestaan van God aan de orde te stellen De tegenstelling tussen het woord atheïst en gelovige interesseert me niet, ook het inhoudelijk verschil niet. Voor mij gaat het om iets anders dan ja, nee, geen mening. Mij  interesseert bijvoorbeeld het ontbreken van zo’n vraagstelling.’

Maar hoe zit het dan met die telkens weer terugkerende dubbelzinnigheid in het werk van Duchamp? Het is de dubbelzinnigheid tussen echt en onecht, tussen origineel en kopie, tussen presentatie en representatie.  Die dubbelzinnigheid is sinds Duchamp de kurk waar de eigentijdse kunst op drijft. De kunstcriticus Paul Restany heeft ooit een glasheldere analyse gewijd aan
 deze zich telkens weer herhalende dubbelzinnigheid in het hedendaagse kunstobject. Het kunstobject wordt volgens Restany vandaag de 
dag opnieuw geobjectiveerd, zodanig zelfs dat haar eigen bestaan wordt aangetast -‘bis zur Nicht-Existenz‘, en met het 
gevolg dat niet alleen een betekenis open 
blijft maar ook een scala van betekenissen
zich kan ontvouwen.

Als ‘metaforen van dé 
tweede graad’ krijgen deze hedendaagse kunstobjecten op een andere wijze dan 
voorheen vaak toch weer dezelfde lading 
en kracht als de readymades. De readymade van Duchamp behoorde 
volgens Restany bij de mechanische fase 
van de industriële productie, die gelijk op 
liep met het klassieke moderne design. De 
objectkunst die na de jaren tachtig is ontstaan heeft 
echter niet meer de absolute semantische aanspraak van haar readymade-voorgangers. Maar het is wel degelijk de context 
van de readymade-traditie waaraan het 
nieuwe spel zijn werking ontleent. Zoals 
het postmoderne design een radicale 
reactie is op het moderne design, zo is 
zijn deze ‘readymades van de tweede graad’ een subtiele reactie op de readymade uit de modernistische periode.

Kunstenaars zijn van oudsher producenten van beelden, dat wil niet zeggen dat ze ook de eerst aangewezenen zijn om commentaar of kritiek te leveren op de beeldenstroom die in de massamedia tot ons komt. Dat laatste is immers meer een talige bezigheid en niet zozeer een beeldende activiteit. De kunstcriticus zou dat evengoed kunnen doen. Voor kritiek op de beeldcultuur is een zekere ‘beeldende intelligentie’ vereist. Zijn kunstenaars daar wel intelligent genoeg voor? Zijn kunstenaars überhaupt wel intelligent? Zitten ze niet nog altijd gevangen in de romantische esthetica van de gevoelsexpressie, dat wil zeggen: de onbewuste of halfbewuste uitdrukking van beelden vanuit een gevoelsmatig innerlijk? Voor kritiek op de beeldcultuur is eerder een pragmatische, cerebrale en ook ‘zappende’ attitude nodig. Beelden moeten gemixt worden, gesampeld, gerecycled, verknoopt en opnieuw geënt in nieuwe contexten. Zijn kunstenaars daar niet te dom voor?

De beeldend kunstenaar in de traditionele zin van het woord zal weldra wellicht tot het verleden behoren. De beeldende kunst zal zich niet alleen gaan richten op een kritisch commentaar op de ‘beeldenmaatschappij’, maar nieuwe beelden gaan maken die tot reflectie aanzetten. Beelden die met kritische informatie zijn doordrenkt. Geletterde beelden. Intelligente beelden. Beelden die willen ontsnappen aan het medium waarmee ze steeds meer gaan samenvallen. De essentie van de moderne kunst was een zelfkritiek van het medium ‘kunst’,  een project dat Duchamp in gang heeft gezet en nu – na een eeuw van eindeloze herhaling – eindelijk zijn voltooiing nadert. De kunst als medium moest gezuiverd worden van alles wat niet eigen was aan het medium zelf, waarbij de mimetische functie van het beeld als eerste werd weggezuiverd. Het ging om vlak, proportie, balans, harmonie en compositie en formele constructie.

In die zin beleven we in de kunst niet het einde van de moderniteit, of een ironische bevraging daarvan in de postmoderniteit, maar staan we aan de vooravond van iets nieuws. Alleen weet niemand nog wat dat nieuwe is of waar het zich schuil houdt. Eén ding is zeker, Duchamp had gelijk: je moet geen vragen stellen. Al was het maar, omdat in elke vraag een kader verondersteld wordt, waarvan de legitimiteit vaak niet in het antwoord op de vraag wordt meegenomen. Menige vraag roept een antwoord op, dat in feite al in de vraag zelf besloten ligt. Veel redeneringen zijn kopieën van vooropgestelde waarheden. De waarheid is als sperma. Het zaad is al naar binnen toe.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)