Que sera, sera
Deze foto is drie jaar geleden genomen toen ik in Tresoar een lezing gaf over Gerard Reve. De geest van Reve lijkt zich te weerspiegelen in het pantheon van de Friese literatuur. Misschien wordt het tijd om daar ook maar eens een geschilderd portret van Reve tussen te hangen. Gerrit Breteler heeft er vast nog wel eentje in voorraad. Gisteren ben ik weer bezig geweest met het voorbereiden van een lezing over Reve, maar nu naar aanleiding van mijn nieuwe boek: Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering. Dit keer zal de lezing niet plaatsvinden in Tresoar, maar in het Stadhouderlijk Hof, een historisch gebouw in het hartje van Leeuwarden, tegenwoordig een Fletcher Hotel. Ik heb me eens laten vertellen dat de hotelketen Fletcher zijn naam ontleent aan de hond van de eigenaar, die Fletcher heette. Dat is nog eens wat anders dan de adellijke lieden die dit pand ooit hebben bewoond, zoals onder meer de stadhouder Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg en zijn vrouw en nicht Anna van Nassau. Hoe dan ook, morgenavond komt daar de regionale afdeling van de Orde van den Prince bijeen. Ik had nog nooit van dat gezelschap gehoord. Op Wikipedia vond ik hierover het volgende :
De Orde van den Prince is een Vlaams-Nederlands, pluralistisch en apolitiek genootschap van mannen en vrouwen die zich inzetten voor de taal en cultuur van de Nederlanden. Maandelijks komen de leden op een vaste vergaderplaats bijeen, behalve in de zomermaanden juli en augustus. Eén keer per jaar vindt er een gewestdag plaats en één keer per jaar een algemene ledendag. In september 2005 was Brugge het middelpunt van de algemene ledendag. Daar werd toen onder uitzonderlijk grote belangstelling het 50-jarige bestaan gevierd.
Ik werd voor deze lezing uitgenodigd door Hans Smelik, bekend van Galerie Smelik & Stokking met vestigingen in Amsterdam en Den Haag. Hans Smelik woont sinds 2006 samen zijn partner Andries Stokking in Franeker. En niet zomaar in Franeker, maar in het pand, waarin voorheen het museum It Coopmanshûs was gevestigd. Het toeval wil dat hij ook nog familie van mijn zwager is, zoals wij onlangs ontdekten. We leven in een kleine wereld en in Friesland komt alles samen.
Dat boek van mij gaat nu echt naar de drukker. Gisteren mocht ik mijn fiat geven aan de laatste drukproef. Al met ben ik er nog zo’n drie maanden vrijwel dagelijks mee bezig geweest. Eerst met de redacteur van de uitgeverij die er zeer intensief naar gekeken heeft, wat heel wat mailtjes heen en weer opleverde, en daarna de drukproeven, in totaal zes. Ik moet zeggen, bij Uitgeverij Aspekt gaan ze niet over één nacht ijs. Het hele proces verloopt zeer zorgvuldig, maar dat heeft wel tot gevolg dat ik de tekst van mijn eigen boek nu niet meer kan zien. Nog even en ik ken het hele verhaal uit mijn hoofd.
Eigenlijk is het net een bevalling, zo’n productie van een boek. Je krijgt het gevoel dat je in verwachting bent. Het is ook behoorlijk spannend, want het voelt toch zoiets als je eigen kind, een geesteskind weliswaar, maar dat is dan ook het enige verschil. Ik zag dat in De Leeuwarder Courant ook al een aankondiging heeft gestaan van de Reve-herdenking in Blauwhuis, waar ik mijn boek mag presenteren. Wonderlijk genoeg staan er wat biografische onjuistheden in dit bericht. Reve schreef zijn boek Op weg naar het einde niet in Friesland, en hij ging pas in 1971 uit Friesland weg en niet in 1970. Maar ach, een kniesoor die daar op let. Ik hoop dat de kerk goed volloopt in Blauwhuis. Een volle bak, dat heeft de volksschrijver wel verdiend. Hij zou op 14 december a.s. 90 jaar zijn geworden, of eigenlijk al op 13 december, want zijn vader was een dag te laat met de geboorte-aangifte.
Hoe dan ook, Reve was een Boogschutter, net als ik. Een zoeker dus. Hij werd geboren in een jaar dat de Chinezen een ‘jaar van het varken’ noemen, ook net als ik. In Reve’s eigen taxonomie is het varken overigens geen katholiek dier, maar een heidens dier. ‘Zon, maan en Ascendant, die respectievelijk geest, ziel en lichaam vertegenwoordigen, zijn in de horoscoop van Reve sterk met elkaar verbonden. De zon staat in het zesde huis – het arbeidshuis – en maakt mooie aspecten met Neptunus, die staat voor inspiratie, en Saturnus die voor de vormgeving borg staat.
Reve zelf stond zeer welwillend tegenover het raadplegen van de sterren en Josine Meyer, die Reve goed gekend heeft en jarenlang met hem heeft gecorrespondeerd, was daar zeer bedreven in. ’Astrologie’, zo schrijft zij, ‘wordt door velen nog als een bijgeloof gehouden, maar niemand minder dan Jung gebruikte horoscopen als hulpmiddel bij de beoordeling van zijn patiënten en tegenwoordig zijn er wel meer psychologen die dat doen.’ Zo meende Jung dat de loop van de planeten een verborgen relatie had met de zogeheten archetypen in het onbewuste. Astrologie zou iets van doen hebben met toeval dat geen toeval is. Synchroniciteit’ noemde hij dat. Er zouden zinvolle verbanden bestaan tussen gebeurtenissen, die geen oorzakelijke relatie hebben, maar ergens toch met elkaar corresponderen in de wonderlijke uitgestrektheid, die ruimte en tijd verbindt met de ondergrondse bedrading van ons bewustzijn.
Ook de psychiater Dr. C.J. Schuurman, die sterk door Jung beïnvloed was, en bij wie Gerard Reve vier jaar onder behandeling is geweest, schijnt af en toe horoscopen te hebben getrokken. Volgens Josine Meyer, had Reve een godsbeeld dat – net als dat als dat van Jung – in laatste instantie is terug te voeren op de Indiase filosofie. ‘Voor de Indiërs is God identiek met het Zelf, dat te vergelijken is met een Oceaan die door de mensen als door communicerende vaten heen stroomt.’ De toegang tot het Zelf zit bij de meesten mensen verstopt. Het is de taak van de analyticus om die poort weer te openen. Astrologie zou daarbij een probaat hulpmiddel zijn.
‘Tsja, gooi dat maar in mijn pet’, denk ik dan. Altijd als ik aan astrologie denk, komt mij een vergelijking voor de geest, die mijn oude natuurkundeleraar, mijnheer Sweerts, placht te maken. Hij vergeleek de stand der sterren op het moment van je geboorte met de positie van de melkboer en de bakker die met hun karren dagelijks door de straat rijden. De één komt van links en de ander komt van rechts. Elke dag hebben ze een andere positie ten opzichte van elkaar en de schijnbaar toevallige constellatie die zij vormen op het moment dat je moeder jou als mens op de wereld zet, bepaalt je verdere leven. Absurd dus, maar ik zal wel lijden aan een ernstige vorm van symbool-blindheid.
Voor astrologie moet je open staan en mijn onbewuste zit kennelijk potdicht. En toch, soms hebben een dingen bij nader inzien een verband, waar je vooraf geen weet van hebt. Al schrijvend merk ik wel eens dat een tekst haast vanzelf op zijn plaats valt, als ik maar gewoon opschrijf wat in mijn kop opkomt. ‘Er is niet tegen geoudehoer’, beweerde Reve, ‘als er maar Gods zegen op rust’. Door de introductie van een zinloos feit, zo ontdekte hij, kan in een tekst soms alles opeens als een puzzel in elkaar vallen. Literatuur en poëzie bestaan kennelijk uit ordeningen die onder het oppervlak van het bewustzijn verborgen liggen en door de schrijver of dichter al schrijvend aan het licht worden gebracht.
Arthur Koester heeft ooit een vergelijkbare stelling geponeerd. Hij beweerde dat een literaire tekst in schone vormen waarheden wil uitdrukken en daarin niet verschilt van wetenschap. Zowel een gedicht als een wetenschappelijke verhandeling willen verschijnselen uit de werkelijkheid plaatsen in een algemeen geldend verband. Een specifiek probleem, dat de schrijver – bewust of onbewust – stoort, blijkt niet zelden mentaal geworteld te zijn in een universele orde, een verborgen samenhang der dingen, die soms door een ogenschijnlijk toeval opeens aan het licht kan komen.
Iets heel anders. Gisteren sloeg ik de I-Tjing open. Niet omdat ik benieuwd was hoe de loop der dingen voor mij in de nabije toekomst een nieuwe wending zal nemen, maar om een citaat op te zoeken. De I- Tjing is het ‘Boek van de Veranderingen’ en met verandering moet je altijd oppassen, al was het maar omdat hun belangrijkste eigenschap is – het woord zegt het al – dat ze veranderen. ‘It komt altyd oars‘, zeggen de Friezen. ‘Que sera, sera,’ zong Doris Day. Het raadplegen van de I-Tjing moet daarom met een zekere prudentie geschieden. Wie niet open staat voor de verandering zal de verandering ook niet waarnemen, zelfs niet in de I -Tjing. Wat je in de I- Tjing leest zit uiteindelijk in jezelf. In die zin zijn de tekens van de I- Tjing niet anders dan alle andere tekens of woorden. Of zoals de I Tjing ons laat weten: ‘
‘Kijk eerst de woorden aan. Bezin je, wat ze beduiden, dan komen de vaste regels aan het licht. Doch ben je niet de rechte man, dan openbaart zich aan jou niet de zin.’
Ik ben bang dat ik niet de rechte man ben, want ik snap hier geen ene biet van. Kan mij het ook schelen…..Whatever will be, will be……. Of anders gezegd: It komt altyd oars.