Pier Feddema, Ruiteridylle, z.j. (collectie Provincie Friesland)
Het was mooi om weer eens terug te zijn in Workum. Als je aankomt op het station word je gedwongen je te voegen in een stramien van rechte lijnen. Haaks op de spoorlijn loopt de weg die naar het hart van Workum leidt, en als je deze weg afloopt kruis je nog eens een keer de autosnelweg die evenwijdig met de spoorlijn hier in een hoek van negentig graden overheen loopt. Hoe dichter je het centrum van Workum nadert, hoe meer de rechte lijnen plaats maken voor krommingen, flauwe bochten en andere onregelmatigheden. Deze wandeling laat een langzame overgang zien van twee soorten structuren.
De structuur met een heldere rechte lijn van een spoorbaan of een snelweg die ooit door een ingenieur op zijn tekenbord is aangebracht en nu in het landschap zichtbaar is, en de structuur van een vloeiende natuurlijke lijn zoals die ontstaat in de plattegrond van een eeuwen oude stad die organisch is uitgegroeid met huizen en straten, die het verloop van de tijd laten zien als de jaarringen van een boom. Aan structuren kun je heel wat aflezen niet alleen hoe dingen zijn ontstaan, of ze bedacht zijn of gegroeid, of ze oud zijn of nog splinternieuw. Maar ze roepen ook dingen op, waarmee je ze in verband kunt brengen. Een heldere, strakke lijn doet al gauw denken aan verstand, koele berekening, efficiency en zakelijkheid, de grillige onregelmatige lijn al gauw aan gevoel en emotie, natuur en poëzie.
Het was een dolle boel gisteren in Workum. Volle bak voor een schilder die furore maakte in de jaren vijftig: Pier Feddema. Ik hield een inleiding over de groep Yn’e Line, waar hij deel van uitmaakte. Het was een prachtige tentoonstelling in Galerie De Vereeniging aan het Súd no. 13. Volgend jaar mei komt er een groot overzicht van zijn werk in Museum Smallingerland in Drachten. Na mij sprak Elske Schotanus over het literaire werk van Pier Feddema en de middag werd besloten door enkele indringende gedichten van Eeltsje Hettinga die werden voorgedragen door de dichter zelf. Eeltsje en ik stonden dus weer samen op het podium. Twee ouwe lullen, maar zo voelt Eeltsje zich niet. Hij is per slot van rekening acht jaar jonger dan ik. Dat luistert nauw tegenwoordig in deze tijd van generatiebreuken. Hoe dan ook, hier is een gedeelte van de tekst van mijn voordracht.
De namme is Yn’e line. Sjoch, wy moaten der foar wurkje. It waaide ús net oan. It wie eins mear wrotte en piele… Dêrom koene wy ús wol fine yn dy namm dêr’t Pier Feddema mei oansetten kaam. Ek kinne jo tinke oan it lûken fan de linen op it papier, de streken op it doek.
Aldus schreef Josse Postma in de indeling van een klein boekje dat gewijd is aan de schildersgroep Yn’e line, naar mijn weten de enige publicatie die aan deze schildersgroep is gewijd, behoudens dan de monografieën en tentoonstellingscatalogi van de leden afzonderlijk. Het boekje over deze schildersgroep verscheen in 1995 bij de 75ste verjaardag van Klaas Koopmans die in 2006 overleed. Het jaar daarop in 2007 begon ik aan mijn boek De Kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945. Van de schildersgroep Yn’e line was toen alleen nog Jan Frearks van der Bij in leven. Hij overleed in maart van dit jaar.
Om meer te weten te komen van de groep Yn’e line heb ik Jan Freark van der Bij in april 2007 opgezocht in zijn woning in de wijk De Folgeren in Drachten. Hij kwam op mij over als een milde, bescheiden en uiterst vriendelijke man, die in geheel geen last bleek te hebben van een kwaal, waar Friese kunstenaars op leeftijd nogal eens aan lijden: de eeuwige miskenning. Het Friese woord ‘ynbannich’ zou goed bij hem hebben gepast, ware het niet dat zijn werk juist getuigde van het tegendeel: extravert, uitbundig en expressief. Twee tegenpolen die je wel meer tegenkomt in een Friese ziel. Bovendien beschikte hij over een uitstekend geheugen. Zo schetste hij mij een beeld van het Friesland van de jaren vijftig en het ontstaan van de kunstenaarsgroep Yn ‘e line. Jan Frearks wist mij een paar sprekende anekdotes te vertellen uit die tijd. Een aantal daarvan gebruikte ik in mijn boek.
Yn’e line stond voor een samenwerkingsverband van vijf Friese schilders die in 1949 met hun gezamenlijke activiteiten waren gestart. Pier Feddema, Sjoerd Huizinga, Jaap Rusticus, Klaas Koopmans en Jan van der. De vijf schilders hadden elkaar eind jaren veertig ontmoet bij Herman Dijkstra in Groningen. Deze graficus en illustrator, die ook schilderlessen gaf, behoorde niet tot de schilderskring De Ploeg in Groningen en zijn eigen werk was redelijk traditioneel. Hoe de leden van Yn’e Line de stap naar het expressionisme hebben gezet, blijft achteraf nog altijd enigszins in nevelen gehuld.
Volgens Jan Frearks van der Bij waren de leden van Yn’e Line rond 1950 niet op de hoogte van het vooroorlogse expressionisme van De Ploeg. Van der Bij zelf ‘bekeerde’ zich tot een meer vrije wijze van schilderen na het zien van tekeningen van een onbekende kunstenaar in Drachten die met de platte kant van het krijt waren getekend. Toch werd een zekere overeenkomst met De Ploeg al vroeg door buitenstaanders herkend. Bij de eerste tentoonstelling van Yn’e line, die in 1952 in de Mangelgang in Groningen plaatsvond, zag schilder en criticus Johan Dijkstra invloeden van De Ploeg in het werk van Pier Feddema. Sjoerd Huizinga, die destijds in het Groningse Haren woonde, moet het expressionistische werk van De Ploeg ook zeker hebben gekend. Rond 1950 had hij contact met leden van de Ploeg en er is ook even sprake van dat hij tot deze kunstenaarskring zou toetreden.
Hoe het ook zij, in nauw onderling contact kwamen de leden van Yn’e line stap voor stap tot een meer vrije en expressieve wijze van schilderen. Grotendeels op eigen kracht, maar wellicht ook door invloeden van buiten af, waren ze zo in het spoor van Benner beland, met wie ze overigens zelf geen contact hadden. Benner was van een andere orde, die sprak je niet zomaar aan. Maar de nieuwe richting, die ze gevonden hadden, wilden ze gezamenlijk vasthouden, rechtop voorwaarts tegen de wind in. ‘Yn‘e line‘ betekent ook letterlijk ‘in de lijn‘ en verwijst naar de man die lopend langs het kanaal het turfschip in de lijn hield. Uit die oude Friese naam sprak een zekere ambitie, het was een uiterst beknopt manifest dat zich keerde tegen de benauwde opvattingen van het verleden en het heersende naturalisme dat nog altijd in Friesland de boventoon voerde.
Ze zochten steun bij elkaar, als gelijkgezinden en bespraken elkaars werk. Samen ook bezochten ze tentoonstellingen bijvoorbeeld in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Alle leden van Yn’e Line waren autodidact, ze deden het schilderen erbij naast een vaste betrekking of een eigen schildersbedrijf en daarnaast waren ze alle vijf ook nog van protestantse huize. Pier Feddema die in 1910 in Anjum werd geboren en in 1983 overleed was beslist niet de minste van de groep. Zijn werk was zeer expressief en voor die tijd heel modern. In zijn manier van schilderen was Sjoerd Huizinga wellicht de meest gematigde van het stel. Hij was ook een beetje een buitenstaander. Vrijzinnig protestant, terwijl de anderen gereformeerd waren. Maar dat was geen punt. De leden van Yn’e line vormden immers een hechte groep van bevlogen schilders die samen de vernieuwing opzochten.
In Friesland was zo kort na de bevrijding van een kunstwereld eigenlijk nauwelijks sprake, maar dat zou snel gaan veranderen. Het was een knusse en schamele tijd, vol hoop en verwachting, maar vaak ook met bezorgdheid, angst en vertwijfeling over het lot van de vrije wereld en de toekomst van de kunst, waarbij de toenemende abstractie niet zelden als een symptoom van moderne vervreemding of existentiële crisis werd ervaren. Er heerste bezorgdheid over het verlies van de eigen Friese identiteit. Men vroeg zich af of de opkomst van hoogst individuele kunstuitingen wellicht een symptoom konden zijn een crisis, een proces van ontbinding dat op veel bredere schaal werkzaam zou zijn in de eigentijdse cultuur van Europa.
In 1956 opende de voorzitter van de Fryske Kultuerried, Dr. G. van der Wielen, een expositie van de groep Yn’e line in het Kunstcentrum Prinsentuin. In mijn boek De Kleur van Friesland heb ik ruime aandacht gegeven aan die gebeurtenis, en ik wil zijn woorden hier graag nog eens herhalen, vooral ook wege de opvallende verschillen, maar ook overeenkomsten met het huidige cultuurklimaat van deze provincie, die grote plannen heeft om zich in Europees perspectief cultureel te manifesteren. Menig bestuurder heeft tegenwoordig de mond vol met woorden als mienskip en iepen mienskip. Welnu, ruim een halve eeuw geleden was dat niet veel anders. Wonderlijk genoeg werd dat begrip mienskip destijds in verband gebracht met de artistieke intenties van de vijf schilders die zich verenigd hadden in de groep Yn’e line.
‘In welke richting beweegt zich de beeldende kunst in West Europa?‘ zo luidde de vraag die Van der Wielen zijn gehoor voorhield. Hij uitte zijn diepe bezorgdheid over de ontwikkelingen in de moderne kunst waarin het egocentrische en individualistische steeds meer op de voorgrond trad. Dat individualisme zag hij niet alleen opduiken in de eigentijdse kunst, maar het manifesteerde zich ook in het gehele leven. Was de hedendaagse kunst soms op weg aar een totale ontbinding of was de huidige expressionistische tendens slechts een kortstondig experiment? Met die vraag verwoordde hij een angst die breed werd gevoeld in die tijd. De kunstenaar streed een eenzame strijd die in feite iedereen aanging. De toekomst van de beschaving leek op het spel te staan.
Juist deze kunstenaars van Yn’e line, die elkaar hadden gevonden op een levensbeschouwelijke basis, gaven voor hem aanleiding tot een morele vermaning. Zij werden ondervraagd op hun ware intenties, maar tegelijk ook als een voorbeeld naar voren geschoven, omdat zij midden in het volle leven stonden. Van der Wielen vroeg zich af of er nog wel sprake kon zijn van een ‘Fries bewust element in de kunst’ en ook van ‘een christelijke kunst?’ Tegelijk noemde hij het een verheugend verschijnsel dat ‘in Friesland met zijn eigen volkskarakter en sterk nationaal verantwoordelijkheidsgevoel een groep kunstenaars samen worstelt met zijn werk en de stof verwerkt in verantwoordelijkheid en tevens iets van het gemeenschappelijk gebeuren als levend element in de samenleving tracht aan te voelen en weer te geven. Die nauwe verbondenheid met de Friese ‘mienskip’ was dus de meetlat voor het moderne. Het was voor de kunstenaar zaak om voeling te houden met de eigen culturele traditie.
Zo besloot Van der Wielen zijn betoog met een vermaning. ‘Zij voelen zich thuis,’ zo zei hij ‘in de grote kunstcentra van de wereld en bestoken de exotische landen, maar zijn losgemaakt van de eigen gemeenschap.’ De Fryske mienskip dat werd deze schilders van Yn’e line voor ogen gehouden, en tegelijk werden ze als voorbeeld van die mienskip naar voren geschoven. Pier Feddema, Sjoerd Huizinga, Jaap Rusticus, Klaas Koopmans en Jan van der Bij hebben wellicht met verwondering geluisterd naar het weidse panorama dat de spreker hun die middag voortoverde. Bij deze fraaie tentoonstelling hier in Workum heb ik deze woorden uit een andere tijd bij u graag heel even in de herinnering willen terugroepen.