Heimwee naar vernietiging

Soms word ik wakker en heb ik zin om iemand plat op zijn bek te slaan. Het komt niet zo vaak meer voor dat ik last heb van rare dromen, maar vannacht was het weer raak. Ik droomde dat ik alles om me heen kon laten ontploffen. Een buitenaards wezen had een chip in mijn brein getransplanteerd. Daarin zat een ontstekingsmechanisme dat door mijn eigen wil kon worden aangestuurd. Als ik zei ‘Vuur!!’, dan explodeerde voor mijn ogen precies datgene waar ik mijn blijk op gericht had. Het was een fascinerende ervaring. Ik ben mijn bed uitgestapt en de straat op gegaan. De zon was net op. Lopend door de straten van Leeuwarden bedacht ik mij welk gebouw ik als eerste zou willen opblazen. Ik besloot dat dit het Fries Museum op het Zaailand moest zijn. Het was een fantastische klap. Als verdoofd bleef ik staan lijken naar de vele brokstukken die – vertraagd als in een film – de lucht schoten en hoog boven de stad wegzweefden

Daarna ben ik naar de Tweebaksmarkt gelopen, waar het nieuwe Provinciehuis eraan moest geloven. Ik kon het niet laten aan de overkant het gebouw van Post Plaza eventjes mee te nemen. Als laatste ging de Oldehove met een daverende klap de lucht in. Ik heb genoten. Geheel verkwikt werd ik wakker na zoveel verdrongen vernietigingdrang die eindelijk een uitweg kon vinden. Het moest er even uit, zo dacht ik bij mijzelf. Kennelijk schuilt er diep in mijn ziel zoiets als een drang naar terreur. Explosies kunnen ook een zekere vorm van schoonheid hebben, zo heb ik ontdekt. Ze raken aan het sublieme, het genotvolle afgrijzen, waar elke terrorist aan verslaafd is.

De heimwee naar vernietiging is in feite een wanhopige poging om aan de zinloosheid van het bestaan te ontkomen door volledig op te gaan in de euforie van de terreur. Omdat een mens niet in staat is om de totale zinloosheid te verdragen, vindt hij een paradoxale zin in de vernietiging, een drang die herinnert aan de doodsdrift van Freud: ‘Ik ben niets – en daarom kan niets mij nog kwetsen. Kom zoete pijn, kom zoete dood’ – dat is de sadomasochistische mantra van de bevrijding door de vernietiging.

Maar niet alleen terroristen. Ieder mens ziet deep down graag iets de lucht in vliegen, daar ben ik van overtuigd. Het vuurwerk in de oudejaarsnacht levert daar elk jaar weer het bewijs van. Voor een grote klap heeft een mens heel wat over. Het zien van een echte explosie is het summum van genot. Dat is de ultieme daad van vernietiging die nog mooier is dan de schepping zelf. Exploderen overtreft dan ook elke vorm van creativiteit. Alles valt samen. De tijd stort in. In het moment van een ontploffing onthult zich heel even de energetische uitgestrektheid van de vernietiging. De explosie creëert een basale ervaring die herinnert aan de oerknal waarmee de wereld ooit begon. Het is een ervaring die met diepe lustgevoelens gepaard kan gaan.

Die lust der Zerstörung ist zugleich eine schaffende Lust,‘ schreef de anarchist Bakounin. De vernietiging is niet alleen destructief, maar wonderlijk genoeg ook constructief. Elke scheppende daad begint immers met een vernietiging. ‘Destruam et aedificabo’ was het motto van die andere beroemde anarchist Proudhon: ‘Ik vernietig en bouw op.’ Of beter gezegd: ‘Mocht het mij gegeven zijn te vernietigen, dan zal ik opbouwen.’  Scheppen gaat altijd gepaard met vernietiging. Zelfs de grootse schepper – God – schiep er behagen in om zo nu en dan te te dreigen met een totale vernietiging:

‘Als het vuur van mijn toorn is ontstoken
zal het branden tot in het diepste dodenrijk;
het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit,
het zal de grondvesten van de bergen verteren.’

Deuteronomium, 32:22

‘Mijn toorn zal opsteken als een storm, een ijzig harde wind die waait over de doodshoofden.’ Dat vonden de vorticisten ook aan het begin van de vorige eeuw. Het vorticisme was de meest  radicale avant-garde beweging die ooit heeft bestaan. Hij werd opgericht door de Engelsman Wyndham Lewis (1882-1957), die een fascinatie had voor explosies. Het periodiek van de beweging heette dan ook ‘Blast’. In tegenstelling tot de smaakvolle maar passieve nieuwe esthetica van Picasso streefden de vorticisten naar een climax van actie en energie. De explosie is daar het symbool voor en tegelijk de letterlijke realisatie daarvan in de praktijk. Die climax van energie en vernietiging zocht men primair in de geest, maar een grens tussen fictie en werkelijkheid was er nauwelijks. Zoals de anarchisten in de bourgeoiswereld wilden opblazen met staven dynamiet, zo lieten vorticisten de burgerlijke esthetica de lucht invliegen. Daarin gingen zij nog een stap verder dan de futuristen. De laatste grens tussen kunst en terreur werd door de vorticisten het dicht benaderd, zo niet overschreden.

De vorticisten waren in feite de laatste romantici. De Romantiek bracht een nieuw soort kunstenaars voort, ziekelijke geesten, soms levend op de rand van waanzin waar ook het genie werd gesitueerd. Een absolute vereenzelviging met de natuur bracht een drang aan het licht naar vernietiging en ontbinding, een duistere drift die in de tijd van de Verlichting aan de ketting was gelegd. De geestelijke nazaten van Markies de Sade zochten die troebele bronnen van de verbeelding juist op. Ze lieten zich inspireren door vampieren en fatale vrouwen, door hel en verdoemenis, het afzichtelijke en het wrede, kortom: door de bloemen van het kwaad.

ik weet niet hoe het komt, maar telkens weer stuit ik op de gedachte dat de moderne kunst is voortgekomen uit een drang tot vernietiging. Geweld en esthetica kruisen elkaar in het sublieme. In de vernietigende kracht die elk begrip te boven gaat komt de laatste as van de schoonheid boven. Het genotvolle afgrijzen, de fascinerende huivering voor het onbevattelijke. De Franse filosoof Alain Badiou komt er in zijn boek “De twintigste eeuw’ zelfs rond vooruit. Onder de passie voor de werkelijkheid die de moderne kunst aan de dag legde ging een diep verlangen schuil naar terreur. Was de romantische kunst erop gericht was het oneindige in de eindige vorm van het kunstwerk te vangen en daarmee te bevriezen, de moderne kunst plaatste het eindige kunstwerk als een vernietigende daad terug in de tijd om daarmee het oneindige open te breken.

index  Het ideaal van de Romantiek lag in de omkering van de verticale as die de hemel verbond met de aarde. De oneindigheid van de hemel verscheen voortaan aan de horizon van de wereld zelf. Het kunstwerk werd een schemering, een op handen zijnde onthulling. Maar deze weerspiegeling van de oneindigheid in de eindige vorm het kunstwerk was slechts mogelijk op kosten van een soort veralgemeend christelijk geloof. De kunstenaar werd een priester in dienst van de mensheid als geheel. Aan hem werd de taak toebedeeld om breuken te dichten. De breuk tussen gevoel en verstand, tussen hemel en aarde, tussen het eindige en het oneindige.

Die religieuze kern heeft de moderne kunst keer op keer willen onttakelen, maar die onderneming is uiteindelijk niet gelukt. In het moderne kunstwerk werd geprobeerd de oneindigheid open te breken in de werkelijkheid zelf. Het kunstwerk diende zich aan als de presentie van een DAT, niet als een weerspiegeling van een WAT. En daarmee was de nivellering van het sublieme een feit. Het moderne kunstwerk wilde de werkelijkheid ook ‘daadwerkelijk’ veranderen, en zag zich daarmee geplaatst voor het probleem van de vernietiging dat eigen is aan het sublieme. Niet zozeer de vernietiging van de vorm, maar het vernietigen van elke drang tot weerspiegeling in de vorm.

In het moderne kunstwerk werd geprobeerd het oneindige te laten verschijnen als desincarnatie VAN de vorm, niet als een incarnatie IN de vorm. Zo voltrok zich uiteindelijk het drama van de gebroken spiegel dat uiteindelijk heeft geleid tot het inwisselbare spel met de scherven. Met het verlaten van de mimesis kwam de moderne kunst voor een dilemma te staan. Of zij moest zich verliezen in formaliteiten die zich geheel van de werkelijkheid loszongen. Of zij diende zich te verdrinken in een zee van banaliteiten die uiteindelijk niet meer van de werkelijkheid zelf te onderscheiden was. Tussen die twee uitersten bleek geen middenweg mogelijk. De poging om de werkelijkheid open te breken, was in feite een poging om boven de mens uit te stijgen. Moderne kunst was dan ook allesbehalve een humane kunst. Zij was eerder een onmenselijke kunst. Een kunst die het bovenmenselijke heeft willen dienen door een onmenselijke fascinatie voor de werkelijkheid zelf.

De beslissende breuk met de Romantiek is volgens Badiou nog steeds niet gerealiseerd. Ook niet in alles wat na de moderniteit zich als kunst heeft aangediend. De pseudo-religie bleef in het sublieme verschijnen van het formele kunstwerk voortbestaan. In de meest radicale ontmythologisering bleef het verlangen naar transcendentie in tact. Tegenwoordig klinkt alom de roep naar een meer menselijke kunst. De humaniteit is terug van weggeweest. Er wordt ook gepleit voor een troostende kunst, een kunst waarin wordt beweend wat mensen elkaar aan kunnen doen. In die roep klinkt meer door dan louter het heimwee naar de mimesis. Kunst zou weer op een humane wijze de mens zelf moeten bewaren, en anders wel de rechten van de mens. Alsof met de loutere formulering van rechten een humaan ideaal kan worden gediend.

Hoe het ook zij, kunst wordt tegenwoordig tot de orde geroepen. Kunst moet de lege plaats van de macht bewaken. Zij mag het oneindige niet meer laten verschijnen als een des-incarnatie van de vorm, maar mag het verlangen naar oneindigheid ook niet opgeven. Tussen mimesis en het sublieme lijkt er geen weg meer te zijn die terug voert, laat staan een weg vooruit. In die spagaat zit de kunst van vandaag gevangen. Machteloos, verkrampt, maar vooral doodsbang, niet zozeer om zichzelf te herhalen, maar vooral om gehoor te geven aan een diep gevoeld heimwee naar vernietiging. Een drang die nog altijd – en misschien wel meer dan ooit tevoren – rondspookt in de kunst.