Popmuziek en katholieke nostalgie

‘Huib kreeg er zin in. Als we nou eens hier in Paradiso het interieur van een kerk nabouwen. We zoeken een paar acteurs die de priesters spelen. We nodigen een koor uit om de Kröningsmesse van Mozart te zingen. Dat is een van de belangrijkste dingen heb ik hier geleerd: zorg dat er een koor bij is, dan is je zaal al voor de helft gevuld met familie!  Ik ken een verkoper van de Atheneum Boekhandel. Jacques Asselman. Die is misgek. Hij woont boven de zaak en weet alles van de heilige mis. Hoe die precies in zijn werk ging, dat is zijn hobby. Heeft ook een altaartje in zijn kamer en als je op bezoek komt, dan leest hij even een misje voor je. Met communie? Met communie! Die moeten we er bij hebben! Jacques jij schrijft een persbericht waarin we uitleggen dat het hedendaagse progressieve christendom een subliem kunstwerk bij de vuilnisbak heeft gezet. Wij gaan dat in Paradiso reconstrueren uit bewondering voor de theatrale vorm en met veronachtzaming van de theologische inhoud. En dan vragen we Lodewijk de Boer als regisseur, een groot koor en orkest…’

Aldus Jacqus Klöters gisteren in een verhaal op Facebook waarin hij vertelt hoe Huib Schreurs destijds op het idee kwam om in Paradiso een Heilige Mis als theaterstuk op te voeren. (zie hier) Het was ergens eind jaren tachtig, in de hoogtijdagen van het postmodernisme. Heimwee naar het katholicisme, dat moet in die tijd zijn ontstaan. het idee om een Heilige Mis als theaterstuk op te voeren spoorde met de tijdgeest. En dat in een poptempel, Paradiso, het heilige der heilige van de van de popcultuur. ‘Hoe het mogelijk was dat het katholicisme in de jaren zestig de afslag naar de mystiek heeft gemist, terwijl juist de mystiek over elders opbloeide, niet alleen in het werk van Reve, maar ook in de jeugdcultuur en de zogeheten ‘Oosterse Renaissance’.  Dat was de vraag die mij bezig hield in mijn boek Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering. Het was een vraag die destijds ook de directeur van Paradiso heeft bezig gehouden.

klienschool

Mijnheer De Cloet

Huib Schreurs was van 1975 tot 1990 directeur van de Amsterdamse rocktempel Paradiso. In de jaren zestig zat Huib bij mij in de klas op het Ignatiuscollege. Hij was een aparte jongen. Ik kan me nog goed herinneren dat hij op een vraag van onze leraar Engels, mijnheer De Cloet, wat hij ging studeren antwoordde. ‘Ik ga filosofie studeren.’ Waarop De Cloet antwoordde: ‘Dat heb ik altijd al gedacht.’ Ik weet niet of het er ooit van gekomen is. Huib werd meegesleurd door de maalstroom van de jaren zestig. Hij belandde in een commune, ergens in De Peel. (zie: hier) Daar werd hij de harmonicaspeler van de popgroep CCC Inc. waar ook Doe Maar uit voort is gekomen. Na veertien  jaar het gezicht te hebben bepaald van Paradiso werd Huib artistiek leider van de Beurs van Berlage. Ik 2006 heb ik hem nog even kort ontmoet, toen hij als schrijver deelnam aan het kunstproject Vaarweg Lemmer-Delfzijl (zie: hier), maar ik had niet de indruk dat Huib nog goed voor de geest kon halen wie ik was.

Paradiso werd een begrip voor de popmuziek. Alle grote artiesten der aarde hebben er gestaan en iedereen heeft zo zijn eigen bijzondere herinnering aan deze wereldvermaarde poptempel. Ikzelf ben nooit een frequent bezoeker geweest van Paradiso. Ik kende het pand nog uit mijn jeugd toen het nog een kerkgebouw was. De Vrije Gemeente stond op de gevel te lezen. Daartegenover stond het gebouw van de Barlaeusgymnasium en daarnaast het Huis van Bewaring. Smalend werd destijds wel eens gesproken van de Vrije, de Onvrije en de Vrijende Gemeente, want het Barlaeus was destijds gemengd in tegenstelling tot het Ignatius.

Die scholen van Amsterdam, eigenlijk waren het maar drie. Het Barlaeus, het Vossius en het Ignatius. Als je van katholieke huize was kwam kwam je algauw op het Ignatius terecht. De jezuïeten ronselden hun leerlingen op de katholieke lagere scholen in heel Amsterdam, maar je moest wel minimaal gemiddeld een acht op je rapport hebben. Naar milieu of afkomst werd niet gekeken, want het maakte je niet uit of je uit de Indische buurt, De Pijp of Oud-Zuid kwam. In de tijd van de verzuiling was niet alleen de maatschappij, maar ook het onderwijs anders gestructureerd. Woorden als ‘elitair’ of ‘excellent’ bestonden nog niet. Het ging erom tijdig talent te ronselen ter verdediging van de eigen zuil.

Ook Huib Schreurs en Jacques Klöters bevonden zich dus ooit onder hoede van de paters jezuïeten. Midden jaren zestig stortte dat vrome wereldje plotseling in. Er kwamen andere tijden, de jaren van de bevrijding op allerlei terreinen. Eind jaren zestig kwamen de geestverruimende middelen onder ieders bereik. Zo ging de seksuele revolutie gepaard met de euforie van een kunstmatige bewustzijnsverruiming. In die jaren vormden seks & drugs voor menigeen de enige mateloosheden in het leven die per definitie geen maat kenden. Om het doel en de zin van het leven te begrijpen moest men voor alles het leven zelf liefhebben, dat wil zeggen: totaal onderduiken in de draaikolk van de tijd. Ik ben nooit zo’n drugsgebruiker geweest. Eigenlijk kon ik er niet zo goed tegen.

Meestal ging ik als snel volledig uit mijn dak. Zo heb ik eens keer een pianoconcert gegeven op de schouw boven mijn kachel. Ik deed dat zo overtuigend, dat iedereen, die in de kamer aanwezig was, dacht dat de klanken echt uit de schoorsteen kwamen en niet uit de luidsprekers van mijn stereo-installatie. Ook zie ik me nog op de grond zitten op een feestje bij een vage bekende in de oudejaarsnacht van 1969, waarbij hij een stuk of wat stevige pornofilms werden gedraaid. Toen de hasj eenmaal van mond tot mond ging, verslapte de aandacht al gauw. Het vertoon van al die pompende en kreunende lichamen op het witte doek was een surrealistisch decor geworden, waar je geweldig op weg kon ‘blowen’. Seks is het vermengen van lichaamsvochten, blowen het vermengen van rook.

In zijn herinneringen aan Paradiso vertelt Jacques Klöters het verhaal van De Grote Avond tegen het Geweld, die Huib Schreurs hier ooit op kerstavond organiseerde:

‘Huib vertelde dat hij in december gezien had dat op zijn begroting nog een klein bedrag over was voor affiches. Daarom had hij een poster laten drukken: Kerstavond: Grote Avond tegen het Geweld en die in de stad laten ophangen. De mensen zien dat hangen zei Huib en denken O goed dat zo’n avond er is! Ik ben ook tegen geweld. Dat vind ik eigenlijk al waardevol genoeg. Maar verder was er niks. Op de avond zelf ben ik hier in Paradiso in mijn eentje gaan zitten, heb alle lichten aangestoken en heb heel hard das Weihnachtsoratorium gedraaid. Mooi toch?’

Zo herinnerde ik mij opeens de kerstnacht van 1970 in Paradiso, waar ook alleen maar pornofilms werden vertoond, met aan weerszijden een projectie van psychedelische vloeistofdia’s. In die memorabele kerstnacht, waarin het asfalt bezaaid lag met natte sneeuw, was Paradiso opeens letterlijk Het Paradijs geworden. Bij de opvoering van een Heilige Mis als theaterstuk  ben ik helaas niet aanwezig geweest. Ik zat toen al weer jaren hoog en droog in Leeuwarden.  Wel verwees ik ernaar in een artikel op de opiniepagina van de Leeuwarder Courant van 23 oktober 2000. ‘ Waarom herleeft het katholicisme?’ zo vroeg ik me destijds af.

waarom

Dit was de tekst van het artikel.  

WAAROM HERLEEFT HET KATHOLICISME?

Het katholicisme zit weer in de lift. De massale leegloop die in de jaren en zestig was ingezet lijkt voorbij. Een vermolmd instituut van bejaarde prelaten blijkt opeens een onvermoede aantrekkingskracht te hebben. Ook in Nederland is sprake van een kleine, maar constante stroom bekeerlingen. Sommigen spreken zelfs van een nieuw type katholiek. Wat zoeken deze pioniers? Een warme kachel voor de ziel? Of is er toch iets meer aan de hand?

Tot voor kort hadden de restanten van het rijke roomse leven nog iets onschuldigs. Op rommelmarkten kon je communieplaten kopen en heiligenbeelden. In het Amsterdamse Paradiso werd jaren geleden gregoriaanse mis gecelebreerd als theaterstuk. Maar daarna werd het menens. Wanneer de trendbreuk zich aandiende is moeilijk na te gaan. Het kan toch moeilijk  die malle Antoine Bodar zijn geweest. Deze witbeboorde jezuiet, nog kunsthistoricus ook, schreef de afgelopen jaren te pas en te onpas over gregoriaans koorgezang en de esthetische pracht van roomse rituelen. Maar hij was niet de enige. Steeds meer gingen stemmen op die beweerden dat de onttakeling van de liturgie in de jaren zestig de doodsteek is geweest voor de katholieke kerk. Volkstaal en verwereldlijking hielpen het mysterie om zeep. Mensen die niets meer met het roomse geloof van doen hadden bleken elkaar uitstekend te vinden in hun heimwee naar wierook, geborduurde kazuifels en een gezongen hoogmis met drie heren.

En toen kwam Willem Jan Otten. Zijn bekering werd een soort openbare vertoning. In artikelen, interviews en een boek bracht hij nauwkeurig verslag uit van wat hem bewoog. Sterker nog, zijn publieke belijdenis werd een aanklacht tegen het rationalistische kerkgenootschap van Nederlandse intellectuelen. In dit vertikkend klimaat, zo beweerde Otten,  mag je over alles en nog wat een mening verkondigen als het maar niet over de inhoud van het geloof gaat. Geloven is immers taboe. Het is een zwakheid van de geest die weigert om het uitzicht op het niets te aanvaarden en zich terug laat glijden in het oceanisch gevoel van de moederschoot. Otten heeft daar geen boodschap aan. Onomwonden blijft hij getuigen van  zijn verbondenheid met de enige ware moederkerk. Niet de karikatuur daarvan die in de afgelopen dertig jaar in Nederland is ontstaan, maar een kerk die symboolbewuster, godvrezender en tegendraadser is.

Maar ook Otten is niet de enige. In het boek ‘De nieuwe katholieken wordt de toestroom van nieuwe bekeerlingen in kaart gebracht. Sinds het midden van de jaren tachtig neemt deze stroom niet meer af. Jaarlijks zijn er zo’n duizend. Dat proces van bekeren heeft eigentijdse vormen aangenomen. Het is geen plotselinge ommekeer meer in het persoonlijk leven, eerder een eindresultaat van een langdurig proces van zoeken, wikken en wegen. De nieuwe katholieken komen overal vandaan. Sommigen hebben een onkerkelijke achtergrond,  anderen komen uit protestantse kringen en er zijn ook heel wat herintreders. Meestal hebben zij de middelbare leeftijd bereikt als ze de grote stap wagen. Ze gaan kennelijk iets missen als hun leven op orde is. Wat ze dan zoeken loopt nogal uiteen. Vaak wordt het nieuwe geloof in elkaar geknutseld uit zeer verschillende brokstukken, zoals een hang naar spiritualiteit, de warmte van een actieve parochiegemeenschap, de behoefte aan rituelen en het verlangen om deel uit te maken van een traditie, aan iets wat universeel is.

Wonderlijk is de laconieke houding die deze nieuwe katholieken vaak aannemen tegenover de officiële kerkelijke standpunten aangaande seksualiteit, homofilie en geboortebeperking. Wat jaren lang conflictstof is geweest in verhitte discussies bij bisschopsbenoemingen blijkt nu in een collectieve gedoogzone beland van Vaticaanse kletskoek. Daarmee tekent zich een ontwikkeling af die zich in de kerk zelf voltrekt.  De geharnaste massakerk, onfeilbaar vanuit Rome bestuurd, blijkt een historisch fenomeen te zijn. Dit machtsbolwerk, dat vanaf de negentiende eeuw is opgetrokken als reactie op het oprukkende materialisme, maakt stilaan plaats voor een veelvormig landschap van kleine geloofsgemeenschappen. Daarmee lijkt ook de revolutie tegen Rome, die in de jaren zestig juist in de Nederlandse kerkprovincie de kop op stak en vervolgens met kracht werd neergelagen, door de geschiedenis zelf te worden ingehaald.

De nieuwe katholieken voelen zich roomser dan de paus. ‘Verbeter de wereld begin bij jezelf’ is hun devies. Daar valt zeker iets voor te zeggen. Maar hiermee komt ook een zwakte in hun houding aan het licht: een  pijnlijk gebrek aan strijdbaarheid. Een totalitair instituut van curieprelaten, dat ooit door de jezuïet Van Kilsdonk fascistoïde werd genoemd, blijkt nu moeiteloos onderdak te bieden aan nieuwe behoeften aan gemeenschapszin en spiritualiteit. Door zich te onthouden van openlijke kritiek op structurele misstanden in eigen gelederen voegen deze nieuwe katholieken zich in een modieuze trend die zich veel breder aftekent: de  herontdekking van de traditie als tegencultuur. De collectieve afkeer van een doorgeschoten individualisering zoekt kritiekloos oude warmtebronnen op.