Terug in een vervallen kapel

img1417132805

Kapel van het Ignatiuscollege met glasmozaïek van Joep Nicolas

Iedereen ervaart de werkelijkheid vanuit zijn eigen vooronderstellingen, denkraam, geloof of wereldopvatting. Vanuit dat gegeven is het een ijdele gedachte om te menen dat je een ander ooit van je eigen gelijk kunt overtuigen. Dat is water naar de zee dragen. Iedereen wil toch alleen maar horen wat hij al wist. Iedereen ziet wat hij al gezien heeft. Iedereen denkt wat hij al eerder gedacht heeft. Iedereen zegt wat hij ooit al eens gezegd heeft. Het leven is een voortdurende herhaling van een voorstelling die nooit heeft plaatsgevonden. Of omgekeerd: het leven is een generale repetitie voor een première die er nooit van zal komen. Wie zei dat ook al weer? Ik dacht Gerard Reve bij het graf van Gerard den Brabander. Maar Reve had die woorden weer van een ander. Wie was dat ook al weer? Ik moet het nazoeken. Niets ligt voor de hand. De woorden willen niet vandaag. Ik was vannacht in Amsterdam, maar ik kon de weg niet vinden. Opeens dwaalde ik door het patershuis van het Ignatiuscollege aan de Hobbemakade. Alle kamers stonden leeg. Het beeld van Ignatius op het eind van de gang was van zijn sokkel gevallen. Ik ging de kapel in en ook die was leeg en verlaten.

Er werd gezongen door een operakoor. Ik hoorde het beroemde adagio uit de Orfeo van Gluck. De kapel zat tot de nok toe vol en ook de televisie was aanwezig. Er hingen zelfs camera’s boven het altaar, heel hoog in de lucht. Eén camera zwiepte met een gigantische boog heen en weer. Er kwam wierook uit, maar helemaal duidelijk was dat niet. Misschien stond dat ding wel gewoon in de fik. Het werd steeds mistiger binnen. Het duurde niet lang of je kon geen hand voor ogen meer zien. Ik liep de kapel uit en kwam in soort voorhof terecht met een kloostergang. Achter de tralies van de kloostercellen zaten nonnen verkleed – of beter ‘ontkleed’ – als prostituees. Bij één keek ik even naar binnen. Ik zag een kale ruimte met een bed. In de hoek stond een bidstoel. Op het tafeltje voor het raam lag een bijbel met een doodskop ernaast. De non lachte en vroeg waarom ik niet binnenkwam. Ze was vrijwel naakt en had geen tanden in haar mond. Aan de muur hing en crucifix die langzaam begon te smelten. Toen ik mij omdraaide, zag ik dat de hele kapel was leeggelopen. Een grote menigte stond zwijgend achter mij. Ik baande mij een weg naar de uitgang. De klokken gingen luiden. Op het cour buiten waren kinderen aan het knikkeren.

‘Het verplichte celibaat is een heidense instelling, van een vóór-marxistisch heidendom. Het doet me denken aan de eunuchen van de monarchen uit de oudheid, die onontbeerlijk waren voor de tirannie en de wil van de monarch, maar niet geschikt voor een vrouw, voor een liefde. Toch blijf ik vasthouden aan de grootheid en de nood van de priester… De priesters zijn bijzonder vrije mensen, een beetje dichters, een beetje revolutionairen. op wier schouders de grootste verantwoordelijkheid voor de interpretatie van de fenomenen in de geest van het evangelie ligt.’

Aldus pater van Kilsdonk in het dagblad De Tijd van 23 april 1969. Het conflict tussen de Amsterdamse studentenpastores en het Vaticaan liep hoog op in die dagen. Van Kilsdonk predikte in die tijd een heel nieuw soort katholicisme dat niet eens bestond, althans niet binnen de reikwijdte van het Vaticaan. Al in 1963 had hij gezegd dat de curiekardinalen een stelletje fascistoïde prelaten waren en kwam was daar in mee weg met een waarschuwing vanuit Rome. Van Kilsdonk bleef het geloof prediken waar hijzelf allang niet meer in geloofde. Ik heb pater van Kilsdonk niet intensief gekend. Altijd bleef hij op afstand. Lopend op de cour van het Ignatiuscollege leek hij al een levende legende. Ik zocht hem niet op, behalve die ene keer, in juni 1969 toen ik bij het examenfeest was van een ignatiaan. Of beter gezegd, hij kwam naar me toe en noemde mij ‘een voorbeeld van het nieuwe intellectuele proletariaat.’ Die woorden waren niet vleiend bedoeld. Integendeel. Van Kilsdonk was gepikeerd want ik had iets over hem in de krant geschreven wat hem niet zinde. Ik was al twee jaar van school af en ergerde mij aan de wijze waarop Van Kilsdonk als progressief katholiek ronddolende studenten, die met persoonlijke problemen te kampen hadden, op pastorale wijze op het rechte pad van het geloof wilde houden.

Ik vertrouwde hem niet met zijn mooie praatjes ’s avond in de kroeg. Dus schreef ik een ingezonden brief die tot mijn verbazing integraal werd geplaatst door de redactie van de Volkskrant. ‘Intellectuele prostitutie’, zo heette het stuk. Je behoort tot een kerkgemeenschap en dan onderschrijf je ook alle idiotieën die daarbij horen, of je stapt eruit. Pater Van Kilsdonk deed geen van beide. Hij bleef rooms-katholiek, ondanks zijn felle kritiek op paus, curie en celibaat. Het is kiezen of delen, zo schreef ik. Zo niet, dan maak je jezelf schuldig aan intellectuele prostitutie. Ik had in die tijd een krantenwijk in de Amsterdamse Rivierenbuurt en die ochtend heb ik met veel plezier de krant met mijn boodschap aan Van Kilsdonk bij de abonnees persoonlijk in de bus gestopt.

In de jaren, dat ik op het Ignatiuscollege zat, woonde Van Kilsdonk, evenals Huub Oosterhuis, in een woning aan de Pieter de Hoochstraat, waar de studentenpastores waren gehuisvest. Daar woonde ook Jos Vrijburg, In de biografie van Huub Oosterhuis, De paus van Amsterdam, wordt beschreven  hoe Oosterhuis destijds teksten schreef die Huijbers meteen op muziek zette. Om snel bij Huijbers te komen moest Oosterhuis door het huis van Van Kilsdonk. Die kreeg daar op een gegeven moment genoeg van en plaatste een haakje op de tussendeur. Toen ik dat las, zag ik opeens weer de indeling van die huizen voor me. Ik herinnerde me ook weer dat ik in de week van 8 tot 16 januari 1966 – een paar dagen voor mijn opname in Heiloo – nog een hele avond bij Jos Vrijburg op bezoek ben geweest en hem daar de oren van zijn kop heb geluld. Opeens zag ik ook weer exact de kamer van Huijbers voor me in het patershuis. Huijbers komt ook voor in mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011):

‘Precies om drie uur hoorde ik een klok slaan in de verte en ik dacht dat ik over het water kon lopen. Dat ging dus niet. Mijn besluit om op het water te stappen was niet eens bewust genomen. Het gebeurde gewoon. Eigenlijk gleed ik meer weg in het water, want het gras was glad geworden door de vorst. Iets in mij had het zo beschikt. Ik kroop weer op de wal en belandde uiteindelijk op school, waar ik met mijn natte kleren op een verlaten bovenverdieping plat op de grond ben gaan liggen met mijn armen gespreid in een kruis. Zo werd ik uiteindelijk gevonden door mijn muziekleraar, pater Huijbers S.J. Hij heeft een taxi gebeld en gezorgd dat ik onder begeleiding van de rector naar huis werd gebracht.’

De verhouding tussen Van Kilsdonk en Oosterhuis verslechterde in de loop der jaren. Van Kilsdonk was bang om ook uit de orde te worden gezet en nam gaandeweg afstand van Oosterhuis. Als ik nu de biografie van Oosterhuis lees kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Van Kilsdonk was in theologisch opzicht een vrijdenker geworden, maar Oosterhuis maakte er helemaal een potje van. Vanuit de katholieke geloofsleer bezien was hij al lang geen katholiek meer. Het Tweede Vaticaans Concilie mocht dan van binnenuit gesaboteerd zijn, zoals niet alleen Hans Küng, maar ook Oosterhuis beweerde, de theologische ideeën van Oosterhuis dwaalden wel heel ver af. Eigenlijk had alleen het Oude Testament voor hem nog bestaansrecht. Het ging om gerechtigheid en niet om aanbidding. De eucharistie was in zijn ogen een vorm van tovenarij: ‘de truc der trucen.’

Boost,jpg

Cartoon van Willem Boost in de Volkskrant baar aanleiding van de toespraak van Huub Oosterhuis (illustraties afkomstig uit: Marc van Dijk, De paus van Amsterdam, een biografie van Huub Oosterhuis, 2013)

Eigenlijk had zijn biografie beter ‘De rabbi van Amsterdam’ kunnen heten, want alles wordt door Oosterhuis getoetst aan het Jodendom. Wat overbeleefd was een volledig horizontaal geïnterpreteerd christendom waarin eigenlijk geen ruimte meer bestond voor het heilige, het numineuze en het mysterie. Waarom – zo vraag ik me achteraf af – die verkettering van het geloofsmysterie, alsof er geen traditie bestond en het christendom uiteindelijk niet ook een hellenistische religie ie geweest die mede gevormd is door heidense mysteriediensten. Waarom bleef Oosterhuis wèl geloven in ‘het bezield verband van taal en poëzie’, maar kon hij de presentia realis alleen nog maar zien als een vorm van bedrog? Waarom heeft hij zich nooit verdiept in het specifieke karakter van het christelijke symbool dat toch meer te zeggen had dan de puur referentiële taaltheorieën van de twintigste eeuw? In zijn biografie zegt Oosterhuis hierover:

 ‘Als je mensen eenmaal de macht geeft om van een 
stukje brood het Lichaam van Christus te maken, dan heb je het systeem verdicht tot verheven tovenaarskunst. En dat is heel gevaarlijk. 
En volstrekt onjoods. Voor de Bijbel is dit een vorm van afgoderij, 
die de mens vervreemdt van zijn roeping “de andere mens te dienen”, 
zoals Levinas geschreven heeft. In het gedicht laat ik het de graal zelf 
zeggen, als volgt: “Ze denken dat ik hen kan redden/ ze willen God 
van mij maken.! Zij zullen mij vurig aanbidden/ en vergeten elkaar 
te redden. Ik ben gevaarlijk.”’

4-april-1980300013

Onlangs las ik het boek Open brief over geloof en eredienst 1973). van Frits van der Meer. (zie mijn blog het katholiek geheugenverlies, dat in verkorte vorm is verschenen op de opiniepagina van de Volkskrant van 30 januari j.l..: De kerk was een reus op lemen voeten.) Van der Meer was de antipool van Huub Oosterhuis, maar ik had met terugwerkende kracht eenzelfde gevoel van verbazing.  Vernieuwing en restauratie hadden in die tweede helft van de jaren zestig een vergelijkbare verblinding voor het verleden. Het katholicisme in Nederland verdween tussen wal en schip. Het maakte niet uit of nu je door de kat of de hond gebeten werd. Het was kiezen tussen intolerantie of intolerantie.

Nu ik de opvattingen van Oosterhuis uit die tijd teruglees vind ik het niet zo vreemd dat Gerard Reve daar eind jaren zestig niets meer van moest hebben. Reve heeft in 1969 nog en brief aan Oosterhuis gestuurd, waarin hij bezwaar maakt tegen het opnemen van een passage uit zijn Pleitrede voor het Hof in Oosterhuis’ bundel In het voorbijgaan. Wonderlijk genoeg wordt die brief niet vermeld door Nop Maas in zijn Reve-biografie. Huub Oosterhuis komt bij Nop Maas helemaal niet voor. Wel een andere jezuïet die ik ook gekend heb op het Ignatiuscollege, maar later naar Berlijn vertrok: Ferd Veelenturf S.J.

Hij was het die in februari 1967 een verklaring medeondertekende die door de – toen nog progressief denkende (!) – Gerard Reve hoogst persoonlijk was opgesteld. Reve, zo stelt Nop Maas ‘stelde een manifest op ‘waarin 
hij pleitte voor ontkoppeling van politieke en kerkelijke gezindte. Het 
bestuur van de PvdA wierf er ondertekenaars voor. De verklaring werd 
op 9 februari 1967 verspreid en de volgende dag gepubliceerd in de katholieke dagbladen De Tijd en De Volkskrant:

‘Ondergetekenden, Rooms-Katholieken, menen aan de vooravond 
van de Kamerverkiezingen in het openbaar als hun overtuiging uit te 
moeten spreken, dat confessionele partijen een belemmering en een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een gezond, doelgericht en 
vooruitstrevend regeringsbeleid.Zij pleiten uitdrukkelijk voor een ontkoppeling van kerkelijke gebondenheid en het lidmaatschap van een politieke partij, om aan het christendom en aan de kerken de vrijheid te geven in onze samenleving weer 
als inspirerende krachten te kunnen werken. Zij menen; dat de vrijhield 
van godsdienst en geweten, de politieke verdraagzaamheid, de rechts
zekerheid en vooral het christelijk ideaal dei sociale gerechtigheid, het 
best verdedigd en vertolkt kunnen worden in een niet-confessionele, 
democratische partij. Zij verklaren in overeenstemming met deze overtuiging hun stem uit te zullen brengen en roepen alle medechristenen ophen hierin te volgen.’

DE Tijd 14 2 1967,jpg

De Tijd, 14 februari 1967

Dat was een brief waarmee de PvdA garen kon spinnen. Behalve door Reve was de tekst ook ondertekend door B. Delfgaauw, Kees Fens, Nico van Hees, J. van Kilsdonk S.J., D. de Lange, ‘T. Pollmann- Schlichting, Gabriël Smit, R. W Tepe O E, Klaas de 
Wit en Ferd Veelenturf. Op 15 februari zouden de verkiezingen volgen waarbij de nieuwe partij D’66 van Hans van Mierlo – compleet out of the blue – met zeven Kamerzetels tevoorschijn kwam. Tessel Pollmann-Schlichting. later bekend als de journaliste Tessel Pollmann, was de dochter van dokter Schlichting, die op de Linnaeusparkweg woonde in de Watergraafsmeer en in de jaren vijftig onze huisarts was. Met haar broer Reiner en Anton heb ik nog op de Peetersschool gezeten en later ook op het Ignatiuscollege. Onlangs werd ik door Tessel Pollmann per mail benaderd met de vraag of ik ook de verblijfplaats wist van een schilderij dat ooit in de kapel van het Ignatiuscollege heeft gehangen. Ze was ernaar op zoek vanwege de naam van een Joods-katholieke familie die ooit ondergedoken had gezeten in het huis van haar vader te Bovenkarspel. Ik kon haar vraag niet beantwoorden, maar Jos Heitmann, naar wie ik haar doorverwees omdat hij een groot kenner is van het IG-verleden, wist er alles van. (zie Joshua’s Blog) Het schilderij bestaat nog. Het maakt deel uit van een serie van drie die is opgeslagen in het Kunstdepot van de Nederlandse Jezuïeten te Nijmegen, waar ze wachten op een betere bestemming.

St. Ignatius Memorialsc0004bd4b

Gedenktableau in de kapel van het Ignatiuscollege voor enigen van de 30 gevallenen, leerling en oud-leerling, in de oorlogs- en bezettingstijd.

De klas 1b van het Ignatiuscollege uit het schooljaar 1960/61, zal – zoals een dezer dagen bekend is geworden – op 3 mei a.s. voor een reünie bijeenkomen in het gebouw van voormalige Ignatiuscollege aan de Hobbemakade in Amsterdam. (zie mijn blog: As tears go by) Daarbij zullen we ook in de Ignatiuskapel bijeenkomen om daar het Ignatiuslied te zingen. Op 1 januari 1970 voor de studentenekklesia de huur opgezegd van de Ignatiuskapel. Daarna raakte de kapel in verval. Mijn oud-klasgenoten Hans Kraan en Kees Philips zijn eergisteren even wezen kijken om de situatie in ogenschouw te nemen. Het orgel uit de kapel, zo hoorde ik, is verdwenen. Het staat nu ergens in een parochiekerk in Italië. Hier, op deze plek, is begin jaren zestig kerkgeschiedenis geschreven. Hier vond het begin van de liturgievernieuwing plaats. Op dit orgel werden voor het eerst de liederen van Huub Oosterhuis ten gehore gebracht door een koor, waarin ik als dertienjarige jongen zong als sopraan, begeleid door de jonge organist Antoine Oomen en gedirigeerd door Bernard Huijbers. Niemand bekommert zich meer om het culturele erfgoed van het Nederlandse katholicisme. We beleven barre tijden. Straks keren we terug in een vervallen kapel, waarin de dood wacht op een wedergboorte. Mors stupebit et natura, cum resurget creatura.