‘In deze aflevering een portret van Huub Mous, kunsthistoricus en publicist. Mous analyseert het gedicht ‘Scheppinkje’ van Leo Vroman en vertelt over zijn voorlezing van het gedicht tijdens een declamatiewedstrijd in 1965. Als boek heeft hij ‘Nader tot U’ van Gerard Reve uitgekozen. De foto uit 1961 komt uit het jaarboek van het Sint Ignatiuscollege in Amsterdam waar hij leerling was. Mous’ vader is geboren in Friesland. Bij toeval is Mous teruggekeerd naar Friesland. Mous gaat in op zijn jeugd, het rooms-katholicisme, maatschappelijke veranderingen sinds de jaren 60 mede dankzij de opkomst van de televisie, een periode dat hij opgenomen is geweest in een psychiatrische inrichting, de vele kunstenaars die naar Friesland zijn getrokken, o.a. Gerard Reve. Ten slotte vertelt hij over zijn fascinatie voor de politici Pim Fortuyn en Geert Wilders en zijn verbijstering over de moord op Fortuyn. Met zw/w-archiefbeelden van Reve in Greonterp te Friesland.’
Aldus luidde het persbericht van Omrop Fryslân voor een uitzending van Fryslân Dok van zaterdag 18 december 2010. Ik moest een gedicht uitkiezen, een boek en een foto voor een interview met Gryt van Duinen dat een half uur zou gaan duren. Het gedicht werd Scheppinkje van de zaterdag j.l. overleden dichter Leo Vroman. Ik las het voor uit de bundel Leo Vromen, 126 gedichten (2de druk, 1965). Dat boek werd mij toegestuurd door mijn klasgenoten van klas 6B van het Ignatiuscollege. Het was januari 1966. Ik zat toen in Heiloo. De keuze voor deze verzamelbundel was weloverwogen, want ik had iets met Leo Vroman in die tijd. Als ik de documentaire van Omrop Fryslân nu terugzie, overvalt me een gevoel van gêne. Het lijkt of er niets veranderd is in de afgelopen drie jaar. Ik praat en schrijf nog steeds over mezelf, over Reve, over mijn katholieke jeugd, over mijn psychiatrische verleden en over Friesland, waar ik me nooit echt thuis heb gevoeld. Verandert er dan nooit iets? Word ik ooit ouder en wijzer? Zo oud en wijs als Leo Vromen bijvoorbeeld?
Twee boeken heb ik inmiddels geschreven, en het derde – Modernisme in Friesland – had al lang klaar moeten zijn. Maar telkens weer werd ik afgeleid, omdat ik werd meegesleurd in de stroom van mijn herinneringen. Het verleden eist telkens weer zijn aandacht, maar het moet ook eens afgelopen zijn. Het boek moet dicht. Het is voorbij. En toch, hoe verder het verleden zich verwijdert in de tijd, hoe dichter ik het steeds weer lijk te benaderen. Op de Franse pagina van de verzamelbundel van Leo Vroman staan de handtekeningen van mijn klasgenoten uit 1966. Sommigen van hen zal ik weer terugzien in mei a.s., omdat ze ook al in de eerste klas mijn klasgenoten waren: Nard Loonen. Pieter Haverman. Leonard van Oudheusden. Michel van Overbeek, Anton Reuser, Loek Nijman … De tijd vliegt, het leven is kort en telkens weer….
Telkens weer, slaat wat er vroeger was
weer als een vlam omhoog, uit de oude as.
Op woensdagmiddag 17 november 1965 werd ik namens het Ignatiuscollege afgevaardigd naar de declamatie-wedstrijd in het Spinozalyceum, die jaarlijks werd georganiseerd voor alle middelbare scholen in Amsterdam. Ik nam deel met het gedicht Scheppinkje van Leo Vroman. In de pauze droeg Henk van Ulsen ballades voor van François Villon. Gerard Reve was in die tijd op tournee in het land voor het geven van lezingen. Zo deed hij ook het Spinozalyceum aan, zoals hij aan Josine M. liet weten in een brief van 30 november 1965:
‘De volgende dag, voor het Spinozalyceum, ging het ook heel goed, behalve dat de rector over zijn zenuwen heen was, &, zo progressief als hij wilde zijn, toch dacht dat elk ogenblik, de hemel kon instorten, geloof ik. Leraren & leerlingen vereerden mij weer, nou ja weten ze veel.’
De hemel stortte niet in die dag en de wereld evenmin, maar mijn eigen leven zou weldra een andere wending nemen. Alle lijnen lijken in dit kleine gedicht van Leo Vroman samen te komen. Maar dat wist ik nog niet, die middag, toen ik op het podium stond in het Spinozalyceum.
De hoofdprijs was niet voor mij weggelegd. Die ging naar Martine Bijl, de zingende doktersdochter uit Amsterdam Zuid, die dat jaar Willem Duys was ontdekt. Ze was even oud als ik, maar in mijn beleving was zij een vedette, die chansons zong van Anne Sylvestre en Barbara. Als leerling van het Spinozalyceum speelde zij die middag een thuiswedstrijd met het gedicht Fanfarecorps van Vasalis. Mijn vader zat in de zaal en complimenteerde mij nog na afloop met mijn voordracht. De rit naar huis was de laatste keer dat hij in zijn autootje reed. In de nacht van 3 op 4 december kreeg hij een beroerte, de eerste koerier van een snel naderende dood.
.