De hybridisering van de Friese ruimte

‘Creating an open Mienskip means bringing together people with different backgrounds, whether they are farmers and designers, artists or captains of industry. It means bringing people together from different areas around Europe; birdwatchers from Estonia with artists from the Netherlands, poets from Hungary with farmers from Malta. In this way, Lwd 2018’s cultural programme can be seen as a laboratory for trying out unexpected combinations, putting things together in the testtube, connecting apparently disconnected worlds.’

Discoursen zijn telkens terugkerende manieren om dingen onder woorden te brengen, heeft Foucault beweerd. Om die reden is het aan te bevelen om  bij het lezen van een tekst altijd goed op te letten, niet alleen op wat beweerd wordt, maar vooral hoe het beweerd wordt. Met die gedachte in het achterhoofd ben ik gisteren nog eens de tekst van het bidbook gaan lezen, waarmee Leeuwarden het predicaat ‘Culturele Hoofstad van Europa’ in de wacht heeft gesleept. Dit fraai vormgegeven geschrift, dat in een het Engels is geschreven – sindsdien is de voertaal van de organisatoren ook Engels, zo lijkt het – blinkt uit in een compacte wijze van formuleren, waarbij  onmiskenbaar een aantal modieuze discoursen in het oog springen. Ik zal ze niet allemaal opnoemen, maar één daarvan is in mijn ogen wel wel heel opvallend, temeer omdat ik de laatste dagen het boek Sferen van Sloterdijk aan het herlezen ben. Het is een bekend fenomeen dat als je je eigen voordeur net wit hebt geschilderd opeens overal in de buurt witte voordeuren ziet. Die waren er al, maar ze springen opeens in het oog. Zo verging het mij, toen ik door ik door het bidbook bladerde. Ik las opeens overal Sloterdijk met zijn ideeën over de hybridisering van de ruimte.

Wat is dat ‘de hybridisering van de ruimte’. In onze nieuwe mediale wereldcultuur is al enige tijd sprake van een proces dat als zodanig wordt benoemd. De fysieke of geografische ruimte van stad en land en de virtuele ruimte van het internet en de nieuwe communicatiemedia raken steeds meer met elkaar verweven. Deze gemediatiseerde tijd-ruimte, die zo ontstaat, doet de ervaring van identiteit, die van oudsher gebonden was aan een unieke plek in de geografische ruimte, steeds sterker fragmenteren. Anderzijds blijkt de regio juist nu een ideale cultureel-geografische grootheid te zijn om het gevoel te behouden dat de wereld nog ergens een eenheid vormt, een ‘thuis om in te wonen’.

Maar er is nog iets. Als bewoners van stad of dorp gaan mensen het ‘plaatselijke’ steeds meer ervaren als een soort micro-omgeving 
met een mondiale reikwijdte. Onze habitat raakt allengs verbonden met andere, vergelijkbare 
plaatsgebonden locaties, gebouwen, organisaties, huishoudens, wie weet aan de andere 
kant van de wereld. Dit weblog wordt door jan en alleman gelezen en ik zou bij God niet weten waar. Zo weet ik ook niets van de plek waar u dit leest op dit moment. (welk moment trouwens?) Er gebeuren daar wellicht allerlei dingen die op hun beurt weer gericht zijn op andere locaties dan de directe omgeving, waar u zich als lezer bevindt. Je zou kunnen zeggen: we leven in een wereld waarin het centrum overal en de omtrek nergens meer is. Dat was ooit een passende definitie voor God. Maar daar geloven we niet meer in. Nietzsche liet Zarathustra uitroepen:

 ‘In elk nu begint het Zijn. Om elk hier rolt de bol daar. Het midden is overal.’

Kijk, daar kunnen we wat mee. We leven hier in Friesland niet meer aan het voeteneind van de Randstad of in een uithoek van Europa. Nee, we plaatsen onszelf in het midden. Friesland is straks een jaar lang het culturele centrum van Europa. Dat kan alleen omdat onze eigen ruimte-situering radicaal is veranderd. We zijn verhuisd vanuit de periferie van de bol naar het overal aanwezige midden. Plaatselijke initiatieven en projecten kunnen onderdeel worden van een 
mondiaal netwerk zonder hun focus op 
het specifiek plaatselijke te verliezen. Zo ontstaat een nieuw soort mondiale ruimte die paradoxaal en hybride van aard is. Je zou kunnen spreken van ‘contrageografieën van de globalisering’. Die term werd bedacht door Saskia Sassen, hoogleraar sociologie aan de universiteit van Chicago. In een artikel genaamd Publieke interventies,, de verschuivende betekenis van de stedelijke conditie (2006) verwoordde zij het als volgt:

‘In een poging deze verscheideneid aan subversieve interventies in de 
ruimte van het mondiale kapitalisme 
onder één noemer te brengen, maak  ik gebruik van het begrip ‘contra-geografieën van de globalisering’: deze 
interventies zijn in bepaalde opzichten 
nauw vervlochten met de dynamiek van de commerciële globalisering, maar 
maken geen deel uit van het formele 
apparaat of van de doelstellingen van 
dit apparaat (zoals de vorming van 
mondiale markten of mondiale firma’s). 
Deze contra-geografieën gedijen bij de intensivering van transnationale en 
translokale netwerken, de ontwikkeling van communicatietechnologieën die zich gemakkelijk onttrekken aan 
conventionele toezichtpraktijken, enzovoort. Daarnaast kunnen deze nieuwe 
mondiale circuits ironisch genoeg alleen 
sterker worden, of überhaupt tot stand 
komen, dankzij hun inbedding in het 
mondiale economische systeem dat ze 
bestrijden, maar waaraan ze in feite hun bestaan danken. Deze contra-geografieën zijn dynamisch en veranderlijk in hun plaatselijke kenmerken.’

In het winnende bidbook heeft vooral het de ‘contra-geografische’ strategie alle ruimte gekregen  ‘Iepen mienskip‘ en ‘connecting communities‘, dat zijn de centrale thema’s waarmee de hoofdprijs is binnengehaald, nogmaals: door een stedelijk centrum dat in dubbel opzicht zich in de periferie bevindt, niet alleen in Nederland, maar ook in Europa. Als je die gedachtesprong eenmaal hebt gemaakt, dan wordt het bidbook opeens heel begrijpelijk. Dat wil zeggen, het discours dat daarin wordt gehanteerd – de terugkerende manier om dingen onder woorden te brengen – is herkenbaar geworden als iets vertrouwds. Sterker nog, als een cliché.

Wat hier wordt opgevoerd is de illusoire utopie van de internet-economie op het platteland, de kleine, innovatieve bedrijfjes in the middle of nowhere. Terwijl de meest geglobaliseerde en gedigitaliseerde sectoren van de nieuwe economie nog altijd – meer dan ooit zelfs – een stedelijke agglomeratie en dimensie nodig hebben. Innovatie is afhankelijk van ‘the creative city’ met zijn eigen bohemien-cultuur. Bovendien is er altijd ook nog zoiets als een logistieke context nodig. Een game-industrie bouw je ook niet zomaar op zonder toeleveringsbedrijven in de directe omgeving. Friesland is en blijft the middle of nowhere, ondanks alle clichés over ‘de hybridisering van de ruimte’. Zo’n modieus discours is leuk voor een professor als Goffe Jensma, die zijn eigen toko verdedigt tegen beter weten in. Maar als regio schiet je er geen ene malle moer mee op. Je bevordert alleen het toerisme, en bovendien een verkeerd soort toerisme.

Waar en wanneer is dat modieuze discours over ‘de hybridisering van de ruimte’ eigenlijk ontstaan? Je zou natuurlijk de oude Marshall McLuhan van stal kunnen halen met zijn global village. Maar dit discours  is van later datum. Het is ontstaan in de jaren negentig, toen de werkelijke consequenties van het internet op de beleving van de leef-ruimte – de eigen hybride, embryonale wereldsfeer – steeds pregnanter in het bewustzijn indaalden  In die tijd sprak men niet zozeer van de ‘hybridisering van de ruimte’, maar van ‘the global paradox’,  een term die geijkt werd door de Amerikaanse cultuurfilosoof John Naisbitt. In zijn studie Global paradox (1994) voorspelde hij dat het belang van de nationale staat in de 21ste eeuw sterk zou gaan gaan afnemen. Het totaal aantal staten zal volgens hem in de komende decennia toenemen van de tegenwoordige tweehonderd tot een aantal dat waarschijnlijk de duizend gaat benaderden. Tegelijk zou het proces van regionalisering binnen die staten, alsook de globalisering daarbuiten,  steeds verder voortgang vinden. De wereldburger van de 21ste eeuw zou zijn gevoel van identiteit steeds meer gaan spreiden over stad, regio, federatie, werelddeel of de mensheid als geheel.

Kortom, identiteit wordt een breed scala aan wisselende opties binnen het vaste kader van een mondiale cultuur. Wat je er achteraf ook van wilt zeggen, die voorspelling bevatte een kern van waarheid. Voor Friesland lag er zelfs een hoopvolle gedachte in besloten. De Friese cultuur zou als regionale variant ook in de 21ste eeuw kunnen blijven voortbestaan, misschien wel op een veel meer ontspannen wijze dan in het huidige Nederlandse staatsbestel mogelijk is. Alleen het begrip identiteit als zodanig zou veel van zijn traditionele zwaarte gaan verliezen. Het werd zoiets als een alternatief identificatiemodel, iets dat tegelijkertijd bestaat naast allerlei andere modellen, waarin mensen zichzelf voor even kunnen herkennen. Identiteit kreeg voortaan iets paradoxaals. Iets dat los stond van de geografische ruimte, en zich voegde in een nieuwe, hybride soort ruimte. Iedereen begon in die tijd in dit soort ruimtelijke paradoxen te denken. Peter Sloterdijk was in dat opzicht niet de minste met zijn hybride sferen-metafysica. Het adagium ‘Think global, act local’ stamt ook uit die tijd. Het was de vooravond van het tijdperk van de ruimtelijke paradox.

Ikzelf schreef in 1999 – het jaar waarin Sloterdijk’s Sferen verscheen – een artikel in de Leeuwarder Courant met als pakkende titel: Paradox kenmerk van jaren negentig. Ik keek toen terug op de jaren negentig, maar achteraf bezien had ik ook wel een beetje een vooruitziende blik.

Zoals de geitenwollen sok past bij de jaren zeventig, zo hoort de yup bij de jaren tachtig. Wat zal het 
sleutelwoord zijn van het laatste decennium van de eeuw? Ik waag te beweren dat de periode die onder onze 
ogen verdwijnt de tijd is van de schijnbare tegenstelling. Een decennium van paradoxen loopt op zijn eind. Met de wildgroei van elektronische media en de globalisering van de economie kwamen in de jaren negentig de
contouren in beeld een mondiaal consumptieparadijs. Na de val van de muur maakten de laatste restanten ; .. 
ideologie plaats voor de hegemonie van het individu. Van de weeromstuit groeide alom de behoefte aan 
vertrouwde vormen van sameilhang, zoals culturele identiteit en collectieve rituelen. Zo riep het naderende 
elektronische werelddorp de meest wonderlijke reacties op, die steeds meer het echte, oude dorpsplein in 
herinnering brachten. De wereld versplinterde en werd één. Die schijnbare tegenstelling is misschien wel de 
grootste paradox van de jaren negentig.

Het perspectief van de verdwijnende Europese staatsgrenzen bracht tien jaar geleden menig voorvechter van een 
regionale cultuur in een jubelstemming. Deze plotselinge opwaardering van de regio werd gezien als een 
noodzakelijke ontwikkeling die zich in de jaren negentig zou voltrekken. Met het vervagen van de nationale staat 
als dominante structuur, zou regionale cultuur als vanzelf alle aandacht opeisen. Ook voor minderheidstalen 
bood dit wijkend perspectief ongekende mogelijkheden. Zo kregen het Fries, Nedersaksisch en Limburgs ieder 
een vorm van Europese erkenning. Weldra zouden ook het Zeeuws en het Vlaams moeten volgen. De tijd nadert, 
zo werd in de jaren negentig vaak beweerd, dat nationale talen in dezelfde defensieve positie geraken als die van 
de huidige minderheidstalen. Hoe het ook zij, de regio kreeg in dit decennium opeens toekomst, ondanks – of 
beter gezegd dankzij – de toenemende Europese eenwording. Ook die paradox hoort bij dit decennium.

Toch is het rooskleurig perspectief voor de regionale cultuur· in loop van de jaren negentig ook danig verbleekt. De keerzijde van deze utopie werd pijnlijk zichtbaar in het voormalige Oostblok. In een onbestendig staatsbestel ~ 
kan de behoefte aan een regionale identiteit rampzalige vormen aannemen als zij een speelbal wordt van 
gewetenloze volksmenners. Sterke nationale overheden en stabiele staatsgrenzen lijken eens temeer een 
voorwaarde voor een nieuwe wereldorde. Toch blijft het bloed in Europa kruipen waar het niet gaan kan. Het 
aanstaande verdwijnen van de nationale munt roept al bij voorbaat heimwee op naar een symbool van culturele 
identiteit dat iedereen nog dagelijks in handen heeft. De Europese schaalvergroting met zijn kleurloze 
bureaucratie wekt bij menigeen een hernieuwd verlangen naar eigen bodem. Zelfs in Europees gezinde Duitsland 
wordt weer gepleit voor een herkenbaar nationaal karakter in de buitenlandse politiek. Op die paradox had sinds 
de laatste wereldoorlog vrijwel niemand meer gerekend.

Vergelijkbare tendensen hebben zich in het afgelopen decennium ook op mondiaal niveau aangediend. Mondiale 
eenwording op economisch gebied ging gepaard met een massale zoektocht naar een traditioneel houvast. De. 
komst van de multiculturele samenleving leidde tot de meest wonderlijke vormen van politiek correct denken, 
zodat een asielzoeker bij voorbaat geen verdachte kan zijn en cultuurbeleid verward wordt met 
minderhedenbeleid. In dit decennium werd de EO de grootste omroep van Nederland, terwijl alom werd gedacht 
dat de nationale ontkerstening juist in de jaren negentig definitief zijn beslag zou krijgen. Vandaag de dag is 
religie ook weer volop in de mode. De VPRO wijdt er in het komend seizoen zelfs een reeks programma’s aan. 
Bij dit soort paradoxen draait zelfs God zich om in zijn graf.

Agressie en geweld als symptomen van culturele ontworteling namen in de jaren negentig onrustbarende vormen 
aan, maar tegelijk kwam een herwaardering op gang van ouderwets burgerfatsoen als onmisbaar bindmiddel van 
de samenleving. Er leek een nieuw soort publieke religie te ontstaan los van kerkelijke instituties. Dat zou dan 
meteen ook de ultieme vorm van een schijnbare tegenstelling zijn die dit decennium heeft opgeleverd. Een 
goddeloos geloof dat zich uit in stille marsen tegen zinloos geweld en collectieve uitingen van rouw om verloren 
idolen. Volg het spoor terug in een wereld die onspoort, dat lijkt het terugkerend devies te zijn in een scala van 
uiteenlopende ontwikkelingen. Wie beweert dat dit geen paradox is moet een optimistisch pessimist zijn.

Hoe verschillend al deze paradoxen ook zijn, ze lijken iets gemeen te hebben. Misschien zijn het wel symptomen 
van een spontaan defensief, dat op kleine schaal van onderop wordt ingezet tegen een ongrijpbare ontwikkeling 
die van bovenaf op mondiaal niveau om zich heen grijpt. Zoals een· stille tocht voor een neergeschoten hond een 
extreme reactie lijkt op een maalstroom van zinloos geweld, zo wijst de groeiende waardering van collectieve 
identiteit misschien op een instinctief verzet tegen de mondiale monocultuur van mobiele telefoons bij McDonalds.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)