Ontsnappen uit de film van je leven

‘Het Plan dat ik ontwierp in de nazomer van 2007 bestond onder andere uit een grondige en bondige herschrijving van mijn bachelorscriptie met behulp van één A4tje
zou de door mij geziene/gedachte waarheid integraal uit de doeken kunnen worden gedaan. Maar al snel na mijn ontvangst van de openbaringen en de genade botste dit voornemen met de aardse realiteit in de vorm van een maandenlange onderdompeling in haldol en andere geestdodende substanties. De uitwerking van mijn Plan uit 2007 kreeg in de jaren daarna vorm in het onderhavige boek. Maar de verst doormeanderende gedachtegangen en uitkristallisaties verdampten voortijdig in de hitte van de waanzin  – zoals zo vaak het geval is. Hoe eindigen Plannen? Wat zijn de spelbrekers. Hoe kun je ontsnappen uit ‘de film van je leven’?

Aldus Wouter Kusters in zijn boek Filosofie van de waanzin (p. 618), De cirkel sluit zich wederom. Het boek dat de lezer leest is de uitvoering van de waan waar de schrijver in terechtkwam. In de voor hem zinderende zomer van 2007 gaf hij een intensieve leescursus op de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden over het boek De bronnen van het Zelf van Charles Taylor. Gaandeweg kwam hij met zijn eigen gedachten in een lus tussen Taylors gedachtegoed 
en de inhoud van een indalende godsdienstwaan. De waan van Kusters – ‘het Plan’ zoals hij het zelf noemt – moest ten uitvoer worden gebracht en het boek Filosofie van de waanzin is na zeven jaar het gerealiseerde Plan. Ook mijn eigen waan in mijn psychose in 1966 bevatte een Plan. Sterker nog dit Plan wordt in een van de laatste hoofdstukken van Filosofie van de waanzin uitgebreid besproken. Er klinken wonderlijke echo’s in het boek van Kusters, die mij herinneren aan mijn eigen leven. Over twee weken geef ik zelf een lezing op de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden. Ook vorig jaar was ik daar te gast.

Iedere keer gaat er iets tollen als ik dit boek lees.  Toen ik in 1966 in Heiloo behandeld werd voor mijn psychose, kreeg ik van psychiater te horen dat de inhoud van mijn waan op dat moment geen onderwerp van gesprek was. Hij wilde het er niet over hebben. Wellicht dacht hij, dat de inhoud van een psychose voor het herstelproces er niet toe doet.  ‘De psychose is een vormprobleem’, heeft ooit de psychiater Rümke beweerd. Het gaat niet om de inhoud, maar om de patiënt uit zijn verwrongen stelsel van ideeën te verlossen en weerbaar te maken om zelfstandig het leven aan te kunnen en weer ‘baas te zijn in eigen brein’. Daar is iets voor te zeggen, maar het hele betoog van Kusters is gericht op het tegendeel. Ook het boek Tegen de tijdgeest was in feite een pleidooi om aandacht te schenken aan de inhoud van de psychotische waan, aan het waanzinnige Plan dat volgens de psychoticus ten uitvoer moet worden gebracht.

Het enige, wat ik destijds van mijn psychiater te horen kreeg, was dat de inhoud van mijn psychose iets zou kunnen bevatten dat in mijn latere leven duidelijk zou kunnen worden. De opdracht, die ik had ontvangen ‘van gene zijde’, zou ik wellicht op een andere – en nog onvermoede – manier toch ooit ten uitvoer kunnen brengen. In zekere zin is dat in mijn latere leven ook gebeurd. Jarenlang heeft de gedachte in mijn hoofd rondgespookt dat ik ooit nog eens een boek moest schrijven over mijn vreemde ervaringen in de jaren zestig. Pas na mijn vervroegde pensionering in 2007 ben ik een en ander in praktijk gaan brengen. Mijn bijdrage aan Tegen de tijdgeest (2011) en de tekst van mijn boek Modernisme in Lourdes (2013) maakten aanvankelijk deel uit van één manuscript. Het geheel was – achteraf bezien – de realisatie van mijn Plan uit 1966. Ik had er alleen veertig jaar voor nodig om met de uitvoering van mijn Plan te beginnen. Wouter Kusters nam de uitvoering van zijn Plan meteen na zijn psychose in 2007 ter hand en was na zeven klaar klaar. Achteraf schrijft hij:

‘Zo bezien bevatte mijn waanzin uit 2007 de grillige, compacte en soms onbegrijpelijke kiem – door Taylor geplant – van datgene wat ik in dit boek op een begrijpelijker manier uitwerk.‘

Nogmaals, daarmee is de cirkel rond. Het idee voor het boek Filosofie van de waanzin werd geplant in een toestand van waanzin. Het is de auteur zijn hond uitlaat en zich afvraagt ‘Wie laat wie nou uit?’ Hij schrijft over iets wat hem ooit werd voorgeschreven. De schrijvende hand van de schrijver produceert een tekst, die ooit in een notendop werd gedacht/gezien in een psychose.  Het beeld is duidelijk, dit is Escher in het kwadraat, maar dan vertaald naar het domein van de waanzin.  Elders komt Kusters zelf terug op die wonderlijke ets van Escher, waarin alles lijkt samengevat:

‘Beeldend kan dit worden voorgesteld met een beroemde lithografie van 
Escher, Tekenen uit 1948. Hierop staan twee dezelfde handen getekend die 
een tekening van een hand op papier maken. Deze tekening loopt echter over in de hand van de ander. Beide handen worden dus tegelijk getekend en zijn zelf tekenend. Oftewel, binnen het Plan is de gewone wereld 
een dekmantel en binnen de dekmantel is het Plan slechts een verzinsel. No way out! ‘

De psychoticus laat zich leiden door de stem van de waanzin, maar kan – als het hem zo uitkomt – ook een rol spelen. Hij is dan de gek, maar speelt ook de gek. Hij volgt een stem van buiten die zijn gedrag dicteert, maar lijkt zich bewust te worden van zijn situatie en doet het voorkomen dat het allemaal maar spel is, een maskerade, een rol in een toneelstuk die op briljante wijze voor het voetlicht wordt gebracht. Dat motief duikt in allerlei varianten op in de wereldliteratuur. ‘Dit spel zegt Hamlet geeft me de ban waarin ik het geweten van de koning vangen kan. ‘

In het voorjaar van 1965  zag ik op televisie het toneelstuk Hendrik IV van Pirandello. Het maakte een verpletterende indruk op mij. Ko van Dijk speelde de hoofdrol, dat weet ik nog goed. Hendrik IV gaat over een existentieel probleem. Hoe is het om in het schemergebied te leven tussen waan en werkelijkheid? Waar ligt de grens tussen het normale bewustzijn en de waanzin? Is die grens absoluut of wordt hij alleen bepaald door een relatief verschil in beleving van binnenuit en van buitenaf? Allemaal vragen, die uiteindelijk uitkomen bij de laatste vraag. Wat is de identiteit van een mens? Een essentie, een constructie of een illusie?

Voor het schrijven van dit stuk werd Pirandello geïnspireerd door de persoonlijke ervaringen die hij had opgedaan met zijn vrouw, die twee jaar eerder in een gesticht was beland. Het proces van het langzaam wegglijden in de waanzin had hij zich dus onder zijn ogen zien voltrekken. Hij moet gezien hebben dat die grens gradueel is en uiteindelijk bepaald wordt door de omgeving. Er zijn geen absolute verschillen tussen waan en werkelijkheid. Integendeel, we hebben met ons allen ooit afgesproken dat het gezonde verstand overeenstemt met de wereld. Maar wie zegt dat een waanzinnige niet veel meer recht van spreken heeft? Waanzin kan soms een toevluchtsoord voor het bewustzijn vormen, een comfortabele binnenwereld die veruit te verkiezen is boven de dorre eenzaamheid van het alledaagse bestaan.

Het verhaal van het stuk is intrigerend. De hoofdpersoon, een depressieve jongeman, valt tijdens een historische optocht, waarin hij de rol van Hendrik IV speelt, van zijn paard en wordt krankzinnig. Hij denkt dan dat hij werkelijk Hendrik IV is, de Duitse keizer uit de 11de eeuw die barrevoets de gang naar Canossa moest maken naar de Paus. In plaats van zijn waanzin te behandelen, besluit zijn welgestelde neef om hem in zijn waan te laten en hem op te sluiten in een middeleeuws kasteel, waar alles is ingericht als het hof van de historische Hendrik IV. Daar verblijft hij twintig jaar lang, letterlijk in een burcht van illusies.

Als het stuk daadwerkelijk begint, komt een groepje oude vrienden bij hem langs. Onder hen bevindt zich zijn oude geliefde Mathilde die opeens de hoop blijk te koesteren om hem te genezen, hoewel ze hem jarenlang aan zijn lot heeft overgelaten. Op advies van een psychiater besluiten men een poging te wagen om ‘Hendrik IV’ met een schok uit zijn waanwereld te laten ontwaken. De dochter van Mathilde trekt de kleren aan die haar moeder twintig jaar tevoren had gedragen toen het ongeluk gebeurde.

Uiteindelijk blijkt dat Hendrik al acht jaar eerder genezen was, maar al die tijd zijn waanzin is blijven simuleren om niet te hoeven terug te keren in de wereld van het gezonde verstand. Hij verkoos het geruststellende comfort van zijn historische identiteit boven de trieste werkelijkheid van zijn eigen verspilde leven. Maar als de burcht van illusies dreigt te bezwijken, kan alleen een wanhoopsdaad nog uitkomst bieden. Het stuk eindigt dramatisch met een moord, waarmee de hoofdpersoon alsnog zijn waanzin voor zijn directe omgeving onomstotelijk bevestigt.

Maar de vraag die natuurlijk blijft hangen is: wat stelt die waanzin nog voor? Hendrik IV is waanzinnig, maar in relatie tot welke werkelijkheid? Zijn eigen bewustzijn? De leugen van zijn geliefde? De historische schijnwereld die zelfs zijn directe omgeving twintig jaar lang in stand heeft gehouden? Een absolute grens is verdwenen. Er bestaat geen waarheid meer, geen werkelijkheid en geen waanzin. Een half jaar nadat ik het stuk op TV had gezien belandde ik zelf in een gesticht. Ik heb daar nog vaak aan het stuk van Pirandello teruggedacht. Ik speelde met de gedachte om voortaan net te doen alsof.

Soms denk ik wel eens bij mezelf, dat ik nog altijd doe alsof. Ik doe alsof ik ‘ik’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘Fries’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘Huub Mous’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘gek’ ben, maar dat ik ben ik niet. Of anders gezegd, de ware gekte is de werkelijkheid zelf. We houden met zijn allen de illusie in stand dat de werkelijkheid de normaalste zaak van de wereld is. We trekken een geruststellend decor overeind van een historische of existentiële identiteit, waarin we ons niet alleen als groep, maar ook als individu heel veilig wanen. Maar identiteit bestaat niet. Het is een blinddoek die ons behoedt voor een gigantische leegte. Wie de moed heeft om die blinddoek af te doen ziet de waanzin recht in de ogen. Die horror dekken we af met de illusie van een gezond verstand. Hendrik IV is een soort Elckerlyc. Het gaat over iedereen. Ieder mens leeft immers in een burcht van illusies.

Eergisteren belde Huib Schreurs. Hij vroeg of ik een concept-persbericht wilde schrijven voor mijn lezing op 9 mei a.s. in boekhandel Schreurs &De Groot in Amsterdam. Huib wil dat ik het ga hebben over de vraag of Gerard Reve nu echt, oprecht katholiek was, of dat het allemaal maar spel was, een maskerade van ironie. Ik denk dat het echt was – zoals ik ook in Modernisme in Lourdes – heb beweerd en ook heb proberen te onderbouwen. De romantische ironie was een stijlmiddel voor Reve, niet meer en niet minder. Zijn bekering tot het katholicisme was oprecht ,want hij was een diepreligieus mens.

En toch, Reve was behalve een magistraal schrijver, ook een briljant poseur. Bovendien waren er periodes in zijn leven dat hij ook een psychiatrisch patiënt was. Sterker nog, een normaal mens is hij nooit geweest. Wie wel trouwens? In zijn boeken kwam ook nooit een normaal mens voor, zoals hij zelf vaak beweerde. Reve speelde misschien wel een rol, die hij in zijn eigen leven echt was. Maar was hij het nou echt of niet?  Om bij zijn publiek elke twijfel weg te nemen, werd hij misschien ‘echt’ wat hij speelde. De echtheid was mogelijk een ontsnappingspoging uit de rol die hij tot het einde bleef spelen, ook al geloofde hij er zelf niet meer in. Hoe het ook zij, de dubbele boekhouding van de ironie is in de waanzin heel gewoon. In het katholicisme ook trouwens.