‘Bewustzijn is ervaring, maar zonder ervaarder. Daar kun je zonder. Dat zelf, dat is een verhaal, dat zijn woorden achteraf. Dat is al moeilijk genoeg, want wat is dan ervaring? Maar wel helderder. Als je spreekt en nadenkt over ervaring heb je geen grootse theorieën nodig. Niks geen kwantumfysica om de subjectieve vrije wil te verklaren. Niks geen geesten op een centraal niveau om de interactie tussen bewustzijnen te verklaren. Er is gewoon ervaring. En wat is dat dan die ervaring? Dat is dus nog steeds een mysterie. Maar het is de moeite waard je te richten op de woordloze ervaringen. Vergeet al die woorden.’
Aldus de hersenwetenschapper Susan Blackmore. Het bewustzijn is een verhaal dat achteraf verteld wordt en de vrije wil is een illusie. In feite is de illusie dat we een vrije wil hebben de prijs die we moesten betalen om een zelfbewustzijn te kunnen ontwikkelen. In werkelijkheid bestaat er niet zoiets als ‘subjectiviteit’. Er bestaat alleen maar ervaring. Hoewel we menen dat we allerlei gedragingen van onszelf bewust zijn, gebeurt het meeste wat we doen onbewust. Ik kan naar huis fietsen zonder dat ik weet of ik wel voor stoplichten heb gestopt of niet. De vrije wil is mogelijk een illusie die door de complexiteit van onze hersenen wordt gecreëerd. Alles waartoe we besluiten is in feite al binnen het brein besloten op een lager niveau van complexiteit. De bewustwording van dit besluit komt altijd achteraf, waarna de voorgeschiedenis van dit signaal meteen wordt gewist, zodat de illusie van autonoom gestuurd gedrag ontstaat. Met dit besef kan een mens echter niet leven, vandaar dat deze wetenschap – eenmaal bewust geworden – ook meteen weer in het onbewuste wordt weggestopt.
Kortom, ook al menen we over een vrije wil te beschikken, we reageren automatisch op onze omgeving, voordat we het ons bewust worden. Dat is het schokkende nieuws dat de hedendaagse hersenwetenschap ons te melden heeft. Deze ontdekking is zo strijdig met het ‘gezonde verstand’ dat hij moeilijk te vatten, laat staat aanvaardbaar is. Het traditionele beeld van de mens als een autonoom en moreel handelend wezen komt hierdoor op losse schroeven te staan. Hoewel er nogal wat relativerende kanttekeningen te maken zijn, schijnt het recente hersenonderzoek dit vreemde fenomeen steeds meer te bevestigen.
Als ik de betogen van hedendaagse hersenwetenschappers als Blackmore, Swaab, Lamme, Damasio, Dennett of Wegner lees, dan krijg ik wel eens de indruk dat het huidige debat over de vrije wil en de onbewuste oorsprong van de gedachte bepaald wordt door ideologische en theologische vooroordelen aan beide zijden van de frontlijn. Swaab spreekt over het nieuwe ‘neurocalvinisme’, dat haaks staat op het maakbaarheidsdenken van de jaren zestig. Vanuit de optiek van hersenwetenschap lijkt de mens in zijn doen en laten volledig gepredestineerd door zijn hersenen, zijn aanleg, zijn genen en de omstandigheden van de baarmoeder waarin hij als embryo tot ontwikkeling kwam. Maar waar is dan nog zijn vrijheid? Met deze problematiek worden we in feite teruggeworpen naar de tijd van de Reformatie.
Blijft er zo nog wat over van de mens, als we niet eens meer weten of we in alle vrijheid kunnen willen wat we denken te willen. Wat is werkelijkheid dan nog en wat is illusie? Wat is waarheid en wat is geloof? Het probleem dat de hersenwetenschap ons stelt wordt nog nijpender als je het toepast op de optische waarneming. Het oog is een camera obscura, het netvlies is daarvan het projectieoppervlak. Maar alles wat achter het netvlies zit – de neuronen en het brein – heeft niets meer met de objectieve waarneming te maken. In de natuur bestaat geen kleur. Het zijn onze zenuwen en hersenen die de waargenomen elektromagnetische frequenties van iets voorzien dat wij ‘kleur’ zijn gaan noemen. Alle zintuigen voorzien ons slechts van subjectieve representaties van de werkelijkheid, die overigens wel degelijk bestaat. Alleen zien wij niet hoe de werkelijkheid ‘werkelijk’ bestaat. Maar als we niet zien hoe hij ‘werkelijk’ bestaat, wat is dan nog ‘de werkelijkheid’?
Zo bezien is het fenomeen ‘waarneming’ meer dan wat de optica van Newton ons voorschrijft. Ons brein is nu eenmaal geen cerebraal fototoestel dat de werkelijkheid één op één registreert in beeltenissen die op de kop ergens achter in ons hoofd terechtkomen en vervolgens door een poppetje in de cockpit worden geïnterpreteerd en verwerkt in volzinnen. Er is meer de hand. Ons brein zelf neemt direct deel aan de waarneming. Sterker nog, de scherpe grens tussen binnen en buiten, die de optische metaforen van waarneming doen vermoeden, bestaat niet. In elke vorm van waarneming verandert de waarnemer. Zoals ook bij elke vorm van communicatie de afzender en de ontvanger veranderen. Ze zijn na afloop beiden niet meer dezelfde als voorheen.
Ook bij het ‘denken over het denken’ worden vaak optische metaforen gebruikt. Deze optische metaforen zijn echter hopeloos verouderd. Ze behoren bij het cartesiaanse wereldbeeld, waarbij het denken in wezen een vorm van weerspiegeling is. In elk denken echter, ook het mimetische denken, zit iets absoluut nieuws en onherhaalbaars, iets dat per definitie niet in een herhaalbaar experiment te vatten is. Sterker nog, zelfs in elke representatie schuilt het sublieme en onherhaalbare, als een onvervreemdbaar element van het hier en nu. Het nu gebeurt in het denken zelf. Ik zal een voorbeeld noemen. Een simpel gedachte-experiment.
Ik kan mezelf op mijn gezicht slaan, om daarmee aan te tonen, dat de werkelijkheid die ik waarneem ook echt bestaat, omdat ik ‘au’ roep als ik mezelf in het gezicht sla. Maar dat ‘ík’ dat ‘au’ roept en dat zichzelf bewust wordt als een ‘au-roepend ík’ kan ook een fantoom zijn van een brein dat onder narcose is of droomt. Of het kan een ‘ik’ zijn dat droomt, dat het droomt. Het kan zelfs een ‘ik’ zijn dat droomt, dat het een klap krijgt, terwijl het in werkelijkheid ook daadwerkelijk een klap krijgt, terwijl de klap de illusoire droom in beweging heeft gezet als een illusie die helemaal geen trouwe weerspiegeling van een ‘echte’ klap hoeft te zijn. Wie zegt dat ik niet droom, als ik een klap krijg, ook al geef ik mezelf een klap? Kortom, de werkelijkheid zou ook een lucide droom kunnen zijn.
Al deze redeneringen berusten uiteindelijk op een tautologie. Zoals bij alle projectie-theorieën ‘de projector’ van de projectie buiten beschouwing blijft, zo blijft bij alle representatie-theorieën ‘de presentie’ (het actuele gebeuren) van de representatie buiten beschouwing. Er is geen wezenlijk verschil tussen de essentie, die aangeduid wordt met het woord ‘tastbaar’ (een essentie die behoort tot de qualia van de ‘sensedata’), en de essentie van gedachten en illusies. Uiteindelijk speelt alles zich af tussen netvlies en cortex. Sommige hersenimpulsen komen van binnenuit, andere van buitenaf. Maar wie zegt dat ‘binnenuit’ en ‘buitenaf’ onderscheidingen zijn die iets van doen hebben met de ware aard van de werkelijkheid (zo die al bestaat). Wij ervaren de werkelijkheid alleen binnen het ‘format’ van ons brein.
Dat ‘format’ van ons brein is dus de ware aard van de werkelijkheid. Maar als dat zo is, dan is zowel de representatie van de werkelijkheid in waarnemingen en gedachten, alsook de eventuele werkelijkheid daarachter (de realiteit ‘an sich’) een illusie. Alleen het ‘format’ van ons brein bestaat. Waar kun je dan nog in geloven? Het beste geloof, zei Emerson, is het geloof in eigen genie:
‘Uw eigen gedachten te geloven, te geloven dat hetgeen voor u in uw eigen hart waarheid is, ook waar zal zijn voor iedereen, dit is genie.’