De tattoo is de toekomst van de kunst
‘Wordt er met de stelling ‘kunst is per definitie nutteloos ‘niet eerder bedoeld dat kunst niet hoeft te voldoen aan (vooral) de economische dogma’s van nut? Anders gezegd, kunst kàn autonoom zijn en màg de vrijheid nemen die zij maar wil? En ligt het doorgeschotene er niet in, dat kunst de dwingende taak werd opgelegd om autonoom te moèten zijn en mòest getuigen van de vrijheid. De gedwongen vrijheid. De opgelegde autonomie, is dat niet eerder de ‘contradictio in terminis’ die de hedendaagse kunst steeds verder laat verdorren?’
Deze vraag kreeg ik onlangs voorgelegd na een betoog waarin ik de stelling in twijfel had getrokken dat kunst per definitie nutteloos is. Kunst ie per definitie niet nutteloos. Wordt kunst dan soms gedwongen om nutteloos te zijn? Ik geloof niet in zo’n opgelegde autonomie. Wat moet ik me daarbij voorstellen? Ik denk dat de autonomie van de kunst, haar vrijheid, haar a-morele karakter – juist in deze tijd – haar eigen belangrijkste boodschap is geworden. De vrijheid van de individuele kunstenaar is immers op zich zelf een symbool geworden. Moderne kunst heeft zich een eeuw lang laten leiden door theoretische concepten die zich juist onttrokken aan de directe verstaanbaarheid van het symbool. Die ‘moeilijke kunst’ van het vrije individu bij uitstek zou juist een buffer kunnen vormen tegen een dreigende barbarij. Dat was ook het strategische doel van de avant-garde in de jaren dat de democratie werden bedreigd door totalitaire ideologieën van links en rechts.
En toch, die strategie werkt niet meer. De loopgraven van de avant-garde staan al lang onder water. Tegen het wassende water van de massacultuur was geen dijk bestand. Door zich enerzijds in te graven in een eigen hermetische wereld, waarin de utopische belofte als een fossiel bewaard kon blijven, en anderzijds een geheim pact te sluiten met de wereld van kapitaal en markt, heeft de moderne kunst zich gaandeweg vervreemd van zijn eigen radicale traditie. De opkomst van de hedendaagse cultuurindustrie deed de rest. Het tegendraadse product van de kunstenaar werd uiteindelijk een onschuldig cultuurproduct voor de recreërende massa.
In een tijdspanne van slechts enkele decennia transformeerde het instituut museum van podium voor kritische cultuurproductie tot evenementencomplex in dienst van de ervaringsindustrie. De beeldende kunst dreigt zelfs geheel ten onder te gaan in een vloedgolf beeldcultuur, waarin alles wat digitaal en visueel is op één lijn komt te liggen. Het woord engagement is alom terug van weggeweest, maar niemand lijkt meer te weten hoe je dat woord nog wezenlijk inhoud zou moeten geven. De jaren zestig zijn een onwerkelijk tijdvak geworden, waar met verbazing op wordt teruggezien, soms vanuit een meewarige stemming over zoveel naïviteit, maar vaak ook vanuit een onmogelijk verlangen om de kunst ooit weer zijn radicale positie te laten heroveren.
Kunst moet niets. Kunst mag alles. Waarom moet kunst dan toch nutteloos zijn, als alles mag? Kunst is nutteloos want anders is het geen kunst, hoor je dan zeggen. Maar is dat wel zo? De mensen, die deze stelling verkondigen, zijn niet zelden van mening dat achter deze woorden een tijdloze waarheid schuilgaat. Nu is het bestaan van tijdloze waarheden op zichzelf al een twijfelachtige zaak, maar deze waarheid is zeker niet tijdloos en ook allerminst essentieel. De gedachte, dat kunst volkomen nutteloos is, heeft een historische coördinaat in de tijd. Ze is nauw verbonden met de Romantiek en de opkomst van de burgerlijke kunstopvatting. Er liggen gedachten onder van Kant over de autonomie van de esthetische ervaring. De esthetische ervaring zou volgens Kant immers volkomen belangeloos zijn en gekenmerkt worden door een vreemde paradox: ‘een doelmatigheid zonder doel’, dus in laatste instantie – hoe je het ook wendt of keert – door doelloosheid.
De stelling ‘kunst is nutteloos’ bevat dus geen tijdloze waarheid. Hooguit kun je stellen dat sinds Kant deze stelling voor menigeen een tijdloze waarheid lijkt te bevatten. Een soort historisch gezichtsbedrog dus. Er kunnen verschillende redenen zijn, waarom iemand extra vatbaar is geworden voor dit soort historisch gezichtsbedrog. Diep romantische kunstenaars denken vaak dat deze stelling eeuwigheidswaarde heeft, omdat voor hen de Romantiek zelf een soort eeuwigheidswaarde heeft. Gerard Reve bijvoorbeeld, een typische laat-romanticus, was er stellig van overtuigd dat kunst volkomen nutteloos is. Dat was een eeuwige en essentiële waarheid voor hem.
Zoiets als een dogma. Hoewel het begrip dogma in dit verband verwarrend kan zijn, omdat een dogma voor een rooms-katholiek een gestolde geloofswaarheid is die door het gezag van de kerk tot geloofsleer wordt verheven, maar in feite hooguit een mythische eeuwigheidswaarde vertegenwoordigt. Het dogma over de onbevlekte ontvangenis van Maria bijvoorbeeld is wezenlijk iets anders dan de Tweede Hoofdwet van de thermodynamica. Daar is elke curiekardinaal van overtuigd. Het zijn beide geformaliseerde uitspraken, die aanspraak maken op een onomstotelijke waarheid, maar die twee waarheden behoren tot verschillende registers. Het dogma behoort tot het register van de mythos, de Tweede Hoofdwet van de thermodynamica behoort tot het register van de logos.
Maar terug naar de stelling dat kunst volkomen nutteloos is. Er is nog een andere omstandigheid die tot het geloof kan leiden dat deze stelling een eeuwige waarheid zou bevatten. Die overtuiging kan een reactie zijn op tegenstanders die het tegenovergestelde geloof aanhangen en eenzelfde waarheid veronderstellen in het tegendeel. Mensen bijvoorbeeld, die zich afzetten tegen een dogmatische kunstopvatting, geloven stellig dat kunst in essentie en voor eeuwig nutteloos is. In die zin had Gerard Reve alle recht van spreken met zijn geloof in deze vermeende eeuwige waarheid. Hij zette zich immers af tegen een de linkse dogmatische kunstopvatting die kunst in dienst wilde stellen van een betere wereld en een verheffing van het volk. Zo schreef hij in zijn gedicht Getuigenis:
Wat wil het volk?
Niet veel goeds, dat is zeker.
Dus ga ik de straat op,
met mijn eigen vaandel
waarop geschreven staat:
Vrijheid! Ziekte! Ouderdom!
Lang leve de Dood!
Dat is wat je noemt de nutteloosheid van de contramine. Maar is kunst ook per definitie nutteloos? Dat basale probleem steekt telkens opnieuw de kop op, en steeds weer in een andere gedaante. Is kunst ook volkomen nutteloos in een tijd waarin het geloof in de vooruitgang en de verheffing van het volk behoorlijk gekelderd is Andere tijden vragen om een andere kunst. Terugkijkend zou je kunnen beweren, dat de stelling ‘kunst is volkomen nutteloos’ een dramatische vergissing is geweest binnen het project van de westerse moderniteit. Je kunt zelfs beweren dat er iets volkomen is losgeslagen in onze westerse cultuur, een stille catastrofe, waarvan de kern te herkennen is in deze, in wezen tragische stelling. Als kunst volkomen nutteloos zou zijn, dan wordt de loop van de geschiedenis aan haar eigen lot overgelaten. Kunst is volkomen nutteloos, betekent in feite: we staan machteloos. Ook al gaat de beschaving onder onze ogen ten onder, de kunst is en blijft volkomen nutteloos.
De stelling, dat kunst per definitie nutteloos is, krijgt een bedenkelijk karakter, als je haar niet plaatst in het perspectief van een burgerlijke idealistische esthetica, waarvan de basis bij Kant wordt gelegd. Deze esthetica ging uit van een geïsoleerd terrein van de esthetische ervaring – het esthetisch oordeel als verzoening tussen natuurwetten en vrijheid, theoretische en praktische rede, verstand en begeerte en een geïsoleerde positie van de kunst in de maatschappij – kortom, die ‘Zweckmässichkeit ohne Zweck‘. Anderzijds kan zelfs binnen een dergelijke eenzijdige opvatting van de esthetica de nutteloosheid van de kunst een nutteloze frase worden. Is een tattoo kunst? Is een tattoo van Malevich kunst? Is de vraag of een tattoo van Malevich kunst is, soms kunst? ‘Alles was ein Künstler spuckt, ist Kunst’, zei Kurt Schwitters. Dat is nog altijd zo. Maar het houdt een keer op, zou ik zeggen. Kunst is per definitie niet nutteloos. Een tattoo is nutteloos.
Hoewel…..
Bij een tattoo wordt het lichaam ingezet als drager van identiteit. Tatoeëren is een semiotische daad die bezield is. Een tattoo is performatief, 1 op 1, onomkeerbaar. Tatoeëren is ritueel van aard. Tatoeëren is als een inscriptie, als het tekenen van een akte. Als teken is een tattoo een index, zoiets als een voetspoor in de sneeuw of een rooksignaal in de lucht. Maar een tattoo is meer. Een tattoo is de rechtstreekse afdruk van degene die de tattoo laat aanbrengen in de aanbrenger zelf. Zo worden in de tattoo het teken en en de betekenis intrinsiek verbonden met de afzender van het teken. Die koppeling ia niet willekeurig zoals in de reguliere taal. De tattoo is het intrinsieke teken van identiteit. In de tattoo zit iets van de ziel, iets dat ongrijpbaar, geheimzinnig, diepzinnig en onomstotelijk waar is. De tattoo is bezieling. De tattoo is de toekomst van de kunst.