Brederodestraat 93
Eerste Helmersstraat 208
Dit zijn beelden die op Google streetview tevoorschijn komen als je zoekt naar de adressen Brederodestraat 93 en Eerste Helmerssteaat 208 in Amsterdam. Ze bevinden zich in eenzelfde woonblok tussen de Overtoom en de Jacob van Lennepkade. Op deze twee adressen bracht Willem Frederik Hermans zijn eerste levensjaren door. Zo las ik gisteren in de biografie De mislukingskunstenaar die Willem Otterspeer schreef over WFH en die eind vorig jaar verscheen. Het is een dikke pil van zo’n kleine 800 pagina’s waarvan ik inmiddels de eerste 100 achter de kiezen heb. Mooi om te lezen. Het verhaal van Hermans’ jeugd voert je naar het Amsterdam van voor de oorlog. Veel anders is dat niet dan het Amsterdam van de jaren vijftig. waar ikzelf mijn vroege jeugd doorbracht. Hermans groeide op in Oud-West, in de buurt achter de Overtoom. Dat is de buurt waar ook mijn vrouw Marijke opgroeide. Zij werd geboren in het zelfde ziekenhuis, waar WFH ter wereld kwam. Het Diaconessenhuis, aan het eind van de Overtoom, met uitzicht op het Vondelpark.
In de Brederodestraat staat het eerste huis van WFH. Daar woonden zijn ouders tot 1929, waarna ze naar de Eerste Helmersstraat verhuisden. Beide huizen zijn in 1913 gebouwd naar een ontwerp van de architect Job van Epen. Dat is dezelfde architect die ook het huis ontwierp, waar Gerard Reve een groot deel van zijn jeugd doorbracht aan de Jozef Israelskade. Even verderop, in de Saffierstraat, op de hoek van de Jozef Israelskade, heb ikzelf een jaar gewoond, van 1976 tot 1977. Ook die woning werd ontworpen door Job van Epen. De huizen van Job van Epen zijn van binnen nogal donker. Dat komt vooral door de wat hoog aangebrachte vensterbanken die moesten voorkomen dat huisvrouwen uit de ramen gingen hangen.
Verder hadden deze huizen markante bakstenen gevels en de kozijnen waren destijds in typerende kleuren donkergroen en donkergeel geschilderd. Van Epen behoorde tot de grote architecten uit de gouden jaren van het De Amsterdamse Volkshuisvesting, samen met Berlage, De Klerk, Van der Meij en Kramer, van wie hij het minst bekend is geworden. In de woonblokken achter de Overtoom is de stijl van de Amsterdamse School nog niet zo te zien, maar in de Diamantbuurt des te meer. Van Epen stierf in 1960 op tachtigjarige leeftijd. Het duurde lang voordat er een straat naar hem werd vernoemd. En toen die er uiteindelijk kwam, was dat in een achterafbuurt in Zeeburg, in een wijkje met veel architectenstaatnamen.
Hermans ging naar het Barlaeus Gymnasium aan de Weteringsschans. Die scholen van Amsterdam, eigenlijk waren het maar drie. Het Barlaeus, het Vossius en het Ignatius. Hermans zat dus op het Barlaeus, Gerard Reve op het Vossius en ik – ik kan er ook niets aan doen – op het Ignatius. De mislukkingskunstenaar belooft een mooi boek te worden. De eerste reacties in de pers waren nogal wisselend. Max Pam schreef een vernietigende kritiek in De Volkskrant, waarna Otterspeer meteen in de verdedig ging (zie hier). Ook daarna waren de reacties verdeeld. Zie het recensie-overzicht in de NRC.
Overigens ben ik nooit zo’n fanatiek bewonderaar van WFH geweest. Ik ken zijn werk lang niet zo goed als dat van Reve. Van Reve heb ik letterlijk alles gelezen. Van Hermans amper een boek of tien. Dat zijn – als ik me het goed herinner – de volgende: De tranen der acacia’s (1949), Het behouden huis (1951), De God Denkbaar – Denkbaar de God (1956), De donkere kamer van Damokles (1958), Mandarijnen op zwavelzuur (1964), Nooit meer slapen (1966), Wittgenstein in de mode (1967), Boze brieven van Bijkaart (1977), Een heilige van de horlogerie (1987). Ik waag me dan ook maar niet aan een vergelijking tussen Hermans en Reve. Wel vind ik het wonderlijk dat Otterspeer alleen al in de eerste 100 pagina’s van zijn biografie zeker drie keer verkondigt dan WFH vaderlands grootste schrijver is. Of dat waar is of niet, als biograaf hoor je je bewondering wat voor je te houden, vind ik.
Hoe dan ook, van Reve weet ik me veel meer mooie citaten te herinneren dan van WFH. Reve was hoe dan ook een groter stilist dan Hermans. Ik heb nog even zitten denken, wat ik het mooiste Hermans-citaat is dat ik me kan herinneren. Het is een passage uit De tranen der acacia’s, waarin Hermans een ervaring beschrijft van een gewichtloze nutteloosheid die typerend is voor de tijd direct na de oorlog, een tijd die ikzelf net niet heb meegemaakt:
‘Haast alle huizen in de Dijkdwarsstraat waren ruïnes en de smal le steeg werd vanzelf aangeplempt met puin. Altijd als hij daar in de buurt kwam, zocht hij een bepaald huis, waar je, over balken, zó doorheen kon lopen naar een andere straat. Onder de balken stond zwart, roerloos water, waarin een matras half dreef, half zonk, het ka pok hing er in grote drijfnatte dotten uit. Hij stond lang in evenwicht op een smalle balk en had er uren naar kunnen staan kijken, om de zwarte glans van het water, die hem aan niets denken deed dan aan die zwarte glans, als bracht zij hem in trance. Maar op een dag dre ven op het water duizenden kleine vogelveertjes, die door geen tocht je bewogen werden. Hij dacht toen: haast niemand ter wereld heeft zoiets gezien en was bijna gelukkig. Maar later dacht hij: wat moet ik ermee doen? Ik heb niets aan deze herinnering, ik kan het niet eens aan iemand vertellen, want er ligt voor een ander niets in om over na te denken.’
Uiteraard heb ik op Google streetview nog even gezocht waar de Dijkdwarssstraat precies is. Hij bevindt zich in de Nieuwmarktbuurt, dus daar is niet veel meer van over na de grote afbraak in de jaren zeventig. Tegenwoordig ziet het er daar heel anders uit.
Dijkdwarsstraat, nu op Google streetview