Katholiek in de jaren vijftig

Schermafbeelding-2012-06-06-om-21.57.25-e1339012855965

Prent ter herinnering aan mijn Eerste Heilige Communie op 19 mei 1955.

‘Toen hij van het Joodse geloof is afgestapt heeft hij heel erg gedacht aan het stichten van een éénmans godsdienst. Je moest in 
een huis wonen, aan drie kanten door aarde omgeven. Toen kwam het 
katholicisme, dat was toen we hier al zaten. Ik had het nooit au serieux 
genomen, ik. schrok. Ik zei: als je echt een rozenkrans biddende katholiek 
wordt dan kan ik niet met je omgaan. Nee, met een vrome katholiek heb ik geen enkele affiniteit. Maar ik merkte al gauw, dat het met het 
officiële katholicisme niet zo erg veel van doen had. Ja, ik was kwaad, ik zei: dat betekent dat je al die smeerlapperij zoals 
die kidnapperij van Anneke Beekman gaat dekken. Dat vond hij niet.’

Aldus Hanny Michaelis in een interview met Bibeb in 1969. Zij vertelt daarin dat Reve ooit overwogen heeft om Jood te worden. Dat moet al rond 1950 zijn geweest. Reve  schrok er voor terug, omdat hij zich dan had moeten laten besnijden. ‘Maar hij heeft altijd veel waardering voor het Jodendom behouden. Vooral in het oude Joodse geloof zit veel mystiek, dat trok hem’, zei Hanny Michaelis. Haar uitspraken in dit interview werpen een schril licht op de gespannen verhouding tussen Joden en katholieken in de eerste jaren na de oorlog. In het verzuilde Nederland, dat zich in die jaren opnieuw formeerde, werden hoge muren opgetrokken tussen de verschillende zuilen en gezindten.

De katholieke Kerk stortte zich eens te meer in een grote campagne om zieltjes te winnen. Men wilde de meerderheid krijgen in Nederland en de pastoor predikten het ‘gaat heen en vermenigvuldigt u!’ Of zoals Willem Frederik Hermans het treffend verwoordde:

‘De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten!”

Maar de keerzijde van dit verwijt was natuurlijk het onomstootbare gegeven dat het goed ging met de katholieken. In 1953 werd met veel vlagvertoon het eeuwfeest van de katholieke hiërarchie in Nederland gevierd onder het motto ‘honderd jaar kromstaf’. Nederland was de gevolgen van de oorlog en het verkies van de koloniën te boven. Het land lag er overzichtelijk bij, met iedere zuil  achter zijn eigen vaandel: de Parade der Mannenbroeders, de Optocht der Zindelijke Burgerheren, de Stoet van Rooie Rakkers en niet te vergeten: de Processie van het Rijke Roomse Leven. De katholieken leefden in hun eigen gesloten universum en het enige dat Rome leek te interesseren was de heiligverklaring van Maria Goretti.

In 1955 deed ik mijn Eerste Communie. Dat was een groot feest destijds dat in bijzijn van vele familieleden werd gevierd. Zo kan ik mij herinneren dat uit Friesland mijn ooms en tantes overkwamen om de eerste communicant te feliciteren. Zij hadden natuurlijk cadeaus bij zich, want – naast een geheel nieuwe outfit, aangeschaft bij Peek & Kloppenburg – was dit een van de aangename kanten van dit kerkelijk gebeuren. Zo kreeg ik van een tante uit Friesland een kruisbeeld met op de achterkant een papiertje, waarop in een wat bevend handschrift ‘Van Beppe’ stond geschreven. Alles was zoals het al heel lang was geweest en het leek ook altijd zo te zullen blijven.

Toch werd het roomse bolwerk in die eerste naoorlogse jaren opgeschrikt door twee akelige affaires. In het kleine Gelderse plaatsje Huissen kwamen de gelovigen in opstand tegen de sluiting van de kapel, die al sinds jaar en dag beheerd werd door de paters Dominicanen. De deur van deze kapel aan de Paterslaan werd met een bijl ingeslagen en uit zijn hengsels gelicht. Maar nog meer aandacht trok de zaak Anneke Beekman, het Joodse pleegkind dat door de katholieke zusters Van Moorst in Hilversum sinds de oorlog was grootgebracht. Anneke Beekman was in 1940 geboren in Amsterdam. Haar ouders waren ondergedoken, maar werden uiteindelijk vergast in het concentratiekamp Sobribor.

Na de oorlog werden zusters Van Moorst verzocht het pleegkind aan de joodse organisatie van pleegkinderen over te dragen. Dat weigerden zij. Het kwam uiteindelijk tot een rechtszaak en in hoger beroep werd Anneke Beekman onder voogdij geplaatst van de Joodse stichting. De Hoge Raad verwierp het beroep, dat de zusters Van Moorst indiende. Toen in februari 1949 de politie aan de deur verscheen om Anneke op te halen, bleek zij ‘met vakantie’ te zijn. In werkelijkheid was het kind ondergedoken in een klooster in België, waar zij in het geheim opgroeide. Pas in 1961, toen zij meerderjarig was geworden, verscheen zij weer in het openbaar. In 1965 trouwde zij in Hilversum onder veel aandacht van de media. Anneke Beekman bleef katholiek en had achteraf veel respect voor haar pleegmoeders.

De hele affaire, die rond 1950 zijn hoogtepunt bereikte, heeft de Nederlandse katholieken in die tijd behoorlijk wat imagoschade opgeleverd. In zijn boek De kromstaf als wapen, bisschopsbenoemingen in Nederland (1988), stelt Richard Auwerda dat in Rome destijds zwaar werd getild aan deze affaire. Toen in 1955 moest worden besloten of kardinaal De Jong zou worden opgevolgd door zijn assistent Alfrink, heeft het er nog om gespannen. Beide gezagdragers hadden in ‘de affaire Beekman’ jammerlijk gefaald door een wankelend optreden dat de zaak alleen maar verergerd had. Vooral de Joden namen het De Jong en Alfrink kwalijk dat zij  zich niet openlijk van de misdadige kidnap van Anneke Beekman hadden gedistantieerd.

Het beeld van de gluiperige katholiek, dat door Willem Frederik Hermans zo benadrukt werd, is vooral in deze tijd ontstaan. Niettemin voelde Gerard Reve zich al vroeg in de jaren vijftig tot het rooms-katholicisme aangetrokken. Dat de Moederkerk de kidnap van een Joodse oorlogswees had gedoogd, kon hem niet deren. In 1966 trad hij daadwerkelijk toe tot de katholieke Kerk. Hanny Michaelis had daarover zo haar eigen gedachten, zoals ze drie jaar later aan Bibeb liet weten:

“ … een van zijn eerste daden als katholiek was die advertentie: katholieken, stem niet op de K.V.P. maar op de P.v.d.A! Ik denk niet dat ze zo gelukkig met hem zijn. Hij is altijd bezig met theologische verhandelingen. Ik heb wel begrip 
voor zijn mystieke kant. Hij denkt er altijd over, het is een ziel in nood. Ik denk, dat hij het echt nodig heeft. Ik geloof, dat hij gek zou worden, 
omdat hij in zulke spanningen leeft. Er zit een heel sterke behoefte achter.”

Maar in de jaren vijftig waren de katholieken nog katholiek en de rooien nog rood. Naar de VARA luisteren mocht niet in menig rooms huisgezin. Het Bisschoppelijk Mandement van 1954 had de Nederlandse katholieken het lidmaatschap van socialistische organisaties ontraden dan wel verboden. Op 20 maart 1952 diende de het proces voor de Amsterdams arrondissementsrechtbank tegen W.F. Hermans wegens zijn beledigende passage in de roman Ik heb altijd gelijk, zoals hij in zijn eerste versie verschenen was in het tijdschrift Podium. In datzelfde nummer van Podium had Van het Reve het eerste deel van zijn novelle Melancholia gepubliceerd, waarin een masturbatiescene voorkwam, op grond waarvan hem een reisbeurs zou worden geweigerd door persoonlijk ingrijpen van de rooms-katholieke staatssecretaris Cals. Wat Reve had geschreven was ongehoord:

‘The seed spirted against the wall and ran over his fingers.’

Het leek of Nederland met ééen tijdschrift-aflevering de moderne tijd in gekatapulteerd werd, ‘ zo schrijft Willem Otterspeer zijn Hermans-biografie De mislukkingskunstenaar. Ook beschrijft hij hoe het er aan toeging bij het proces tegen Hermans. In zijn verdedig maakte Hermans het betreffende wetsartikel 137c van het Wetboek van strafrecht belachelijk met de volgende woorden:

‘Wanneer de Rooms-Katholieken in Amsterdam een lichtreclame aanbrengen met de tekst “God ziet U”, is dit ten eerste kwetsend voor die groepen die de naam van God niet geschikt vinden om in neonletters aan de muur te worden bevestigd en bovendien voor de groepen voor wie het godsbegrip een ongelukkige, gevaarlijke en meestal op misdadige wijze misbruikte dwaling van de geest vertegenwoordigt’

W.F. Hermans werd vrijgesproken. Ook in het hoger beroep bij de behandeling voor het Gerechtshof op 4 december 1952. De poging om deze goddeloze criticaster middels de rechtelijke macht de mond te snoeren was mislukt. In de jaren vijftig verwaterde het revolutionaire elan dat de vooroorlogse katholieken had gekenmerkt. Wat overbleef was een verweesd idealisme met een vaak ongezonde geloofsbeleving, waarin het traditionele zondebesef steeds meer door de nieuwe inzichten van moderne menswetenschappen onder druk kwam te staan. De ziel maakte stilaan plaats voor de psyche, en de biechtstoel voor de spreekkamer van de therapeut. De langdurige strijd binnen de sterk gesloten katholieke zuil had niet alleen een interne polarisering tot gevolg, maar ging ook gepaard met benauwende toestanden die op den duur onhoudbaar werden. In zijn boek Andere katholieken, Opstellen over Nederlandse katholieken in de twintigste eeuw (2000) citeert Paul Luykx een treffende uitspraak van een anoniem kerkelijk functionaris die al in 1953 het volgende beweerde:

‘Het gaat niet langer zo. Misschien zal deze generatie het nog voor een groot deel slikken, maar de volgende doet dat zeker niet meer. En ze hebben gelijk. Als er geen radicale opruiming wordt gehouden onder afgeleefde gebruiken, zinloze gewoontes en verstikkende formalismen, als de leek niet ten volle wordt erkend en gerespecteerd in wat hem toekomt, dan staat er iets te gebeuren waarbij de Reformatie kinderspel zal lijken.’

Dat waren profetische woorden. In de jaren zestig voltrok zich niet zozeer een katholieke Reformatie, maar iets wat veel radicaler was. De katholieke zuil blies zichzelf op. En dat had zelfs de meest helderziende geest in de decennia daarvoor niet durven voorspellen. Een enkeling meende in die tijd dat de kerk op den duur zelfs geheel zou verdwijnen en de laatste katholieken straks alleen nog in roomse gestichten te vinden zouden zijn. In het Hollands Maandblad van augustus 1966 verscheen een satirische reactie op Reves boek Nader tot U, die geschreven was door Willem Frederik Hermans onder het pseudoniem van de jezuïetenpater R.P. Anastase Prudhomme S.J. Het waren profetische woorden:

‘Over honderd jaar zullen de laatste echte gelovigen wel in ruime zonnige psychiatrische klinieken worden opgeborgen en hoogstwaarschijnlijk zal niemand merken dat dat wat nieuws is. Wij katholieken hebben immers al eeuwenlang de gewoonte de stakkers die het ernstig menen op te sluiten achter dikke muren. Zoals een arbeider een medewerker heet, zo zullen die klinieken dan ook kloosters heten.’