Terug in Bolsward

CIMG2791

Dit is Willem Haanstra, groot kenner van de historie van Bolsward. Hij heeft daar ook meerdere boeken over geschreven. Ik kwam hem gisteren tegen toen ik in Bolsward was voor de opening van de tentoonstelling Nieuwe verten. Willem Haanstra wees mij op het geboortehuis van Laurens ten Cate, waar ik op dat moment pal voor stond, een voorname dokterswoning op een A-locatie in Bolsward, bijna tegenover de Broerekerk.

Eerder al was ik Godfried van Agthoven tegen het lijf gelopen, medeweker van het Titus Brandsma-museum. Hij vertelde me honderduit over het leven van Frits ven der Meer, over wie momenteel een kleine tentoonstelling is te zien in het Titus Brandsma-museum. Een neef van Frits van der Meer, zo hoorde ik, heeft een grote rol gespeeld bij de roeping van Frits van der Meer tot het priesterschap. Dat was in in 1919, het jaar dat mijn vader uit Bakhuizen vertrok. Die neef van Frits van der Meer was toen pastoor van de Sint Odulphuskerk in Bakhuizen.

Op 4 juni j.l. was het 100 jaar geleden dat de St. Odulphuskerk in Bakhuizen werd ingewijd. Dat werd groots gevierd. Ik ben er niet bij geweest, maar ik hoorde van Peter Karstkarel – die er wel bij was – dat professor Sibbele de Blaauw bij die gelegenheid een mooie toespraak heeft gehouden. Daarbij memoreerde hij de wijsheid van de pastoor van het de Sint Odulphuskerk, die bij de restauratie van het hek van kerk de helft van de opdracht gunde aan het familiebedrijf van De Blaauw en de andere helft aan het familiebedrijf van Mous. Zo werden door roomse clerus de kool en de geit gespaard.

Die neef van Frits ven der Meer, die zo’n honderd jaar geleden pastoor was in Bakhuizen, zou – zo besefte ik mij opeens –wellicht  betrokken kunnen zijn geweest bij de Eerste H. Communie van mijn vader. Maar dat is niet het geval. Thuisgekomen heb ik het nog even nagecheckt., want de communieprent van mijn vader heb ik nog altijd. Mijn vader deed zijn Eerste H. Communie op 2 mei 1909 in de Sint Oldulphuskerk in Bakhuizen, kennelijk een voorloper van de huidige kerk die dit jaar zijn eeuwfeest viert. Mijn vader was toen 11 jaar oud. Even was ik gisteren in Bolsward terug in het Rijke Roomse Leven van weleer. (zie ook mijn blogs Frisia Catholica en Een katholiek uit Friesland)

Hieronder volgt de tekst van mijn openingstoespraak.

***

In weerwil van al haar pogingen om 
zich te profileren als een eigentijdse stad wordt Bolsward misschien nog het meest gekenmerkt door een intense 
aandacht voor haar eigen verleden. De stad heeft iets weg van 
een schuchtere dame die tegen wil 
en dank blijk geeft van adellijke 
komaf te zijn. Voortdurend moet zij 
moeite doen om bij de tijd te blijven, waar zij bij tijd en wijle ook 
wonderwel in slaagt. Hoe dan ook, 
als hedendaagse stad mag Bolsward misschien iets missen, een rijke 
historie kan niemand haar 
ontzeggen. Veel van het verleden is hier 
bewaard gebleven, niet alleen in het 
grillige stratenplan van de 
binnenstad, maar vooral ook in 
talloze kerkgebouwen.

Bolsward is rijk aan kerken waarvan je torenspitsen al van verre kunt zien. De kunstenaar Frits Rahmann, die ooit onder de rook van Bolsward woonde, heeft ooit eens het plan opgevat om tussen al die torens een gigantisch spinnenweb te weven. Bolsward verstrik in zijn eigen verleden. Stoffige monumenten doe vragen om een ragebol. Bij een stad met zoveel kerken en monumenten kun je bijna spreken van een openluchtmuseum en hier in de Broerekerk eens temeer, in deze wonderlijke ruimte waar dak van de kerk heeft plaatsgemaakt voor een traag voorbijschuivend wolkendek ( of zoals vandaag een stralende zon). Deze kerken van Bolsward vragen als het ware om kunst en de Stichting Kunst, Kerk en Samenleving heeft die ruimtelijke uitnodiging goed begrepen. Al tien jaar lang organiseert zij zomertentoonstellingen in kerkgebouwen, meestal onder de bezielende leiding van Keimpe Tjalsma. Voor hem is dit zijn laatste tentoonstelling, zo heb ik begrepen. Ik heb hier gistermiddag al even samen met mogen rondlopen en ik kan u nu al verklappen: het is niet de minste in die reeks van tien. Sterker nog, het is de mooiste die Keimpe ooit heeft gemaakt.

Het verband tussen kunst en kerk is in Bolsward altijd al voelbaar geweest. Zo’n honderd jaar geleden liep in de straten van deze stad de jonge Titus Brandsma rond. Hij was pas 23 jaar toen hij een diepzinnige beschouwing schreef over het verband tussen schoonheid en religie. De esthetische ervaring en de religieuze ervaring lagen volgens hem niet zo ver van elkaar verwijderd. Volgens Titus Brandsma lag er een eeuwig beginsel aan de schoonheid ten grondslag, dat door het verstand al redenerend benoemd moest worden. Religie is het geloof in een geopenbaarde waarheid. Maar schoonheid is een op handen zijnde openbaring die zich niet voltrekt.

Dat verscholen verband tussen schoonheid en religie lag in de oude straten van Bolsward als het ware voor het oprapen. Zo moet het ook zijn geweest voor Frits van der Meer, de grote kunsthistoricus, priester, hoogleraar, schrijver en winnaar van de PC Hooftprijs, een van de grote geesten die Bolsward heeft voortgebracht. In het kleine boekje De Lytse stêd, waarin hij zijn jeugdherinneringen aan Bolward aan het papier heeft toevertrouwd , schreef hij;

‘Skynt de sinne op ‘e reade en blauwe pandakken, de ynwite listgoaten en de mei in plat boerd op fjouwer hoeken ôfdutsen Fryske skoarstiens, en der is gjin wyn, dan bejinne de beammen te dreamen en heart men de mosjken tsieren: it is klearebare Jan Vermeer.’

Ook Frits van der Meer heeft hier rondgelopen in deze dromerige stad, die hem telkens weer aan kunst deed denken. Het waren de grote kunstenaars uit het verleden die door de straten, grachten en kerktorens bij hem voor de geest kwamen als hij dacht aan de stad van zijn jeugd, het Rome van het noorden, zoals Bolsward wel eens genoemd is. Als ergens ter wereld in de vorige eeuw de gedachte is kunnen ontstaan dat religie en moderne kunst iets met elkaar van doen hebben, dan moet het hier in Bolsward zijn geweest.

Zelf werd ik dertig jaar geleden op het spoor gezet van de gedachte dat kerken ook ruimte konden bieden aan hedendaagse kunst. In 1984, aan de vooravond van het derde lustrum van de stichting Âlde Fryske Tsjerken had Regnerus Steensma, mij gevraagd om eens mee te denken voor een grote tentoonstelling in de Grote Kerk in Leeuwarden. In die tijd leek dat iets nieuws. Kunst was kunst en de kerk was de kerk, een grotere kloof leek niet denkbaar. Maar Regnerus Steensma, die in december 2012 overleed, meende dat die kloof wel degelijk overbrugd kon worden. Daarna volgde een reeks van initiatieven. Er kwamen stichtingen, niet alleen hier in Bolsward, maar elders in het land, die zich ten doel stelden om kunst en kerk bijeen te brengen. De toenemende leegstand van kerken en de dreigende afbraak daarvan heeft deze ontwikkeling ongetwijfeld gestimuleerd. Zo creëerde de voortschrijdende secularisatie wonderlijk genoeg ook nieuwe kansen voor de kunst in de kerk.

Het samenbrengen van kunst en religie – ook in kerken die nog altijd als kerk dienst doen – was een van de idealen die Regnerus Steensma voor ogen had. Een ideaal dat ook Keimpe Tjalsma heeft willen realiseren. De gedachten van Regnerus Steensma gingen ook verder in allerlei experimenten waarbij hij het hedendaagse kunstwerk wilde inschakelen in erediensten waardoor een nieuwe liturgische functie voor het kunstwerk zou ontstaan. Juist ook in de kale kerken van het protestantisme, waar na de beeldenstorm haast geen kunst meer te zien was geweest, werden de experimenten met beeldende kunst aanvankelijk als een openbaring ervaren, maar ze stuitten vaak ook op grote weerstanden.

Regnerus Steensma doceerde aan de Universiteit van Groningen liturgiewetenschap en de geschiedenis van de kerkenbouw. Vanuit die optiek had hij oog gekregen voor de liturgische mogelijkheden van het eigentijdse kunstwerk binnen het historische kerkinterieur. Dit soort experimenten hebben onder zijn leiding echter geen lang leven gehad. In zijn late levensjaren richtte zijn belangstelling zich wederom op het pure behoud van het historisch kerkinterieur. Toch wordt hier in Bolsward – in de nog dienstdoende kerken – ook nu nog de kunst betrokken bij de mis en de eredienst. Morgen zal zowel in de Martinikerk als in de St. Franciscuskerk tijdens de zondagsdienst aandacht worden besteed aan de geëxposeerde kunstwerken. De daadwerkelijk ontmoeting tussen kunst en religie, waarvan hier in nog altijd Bolsward sprake is, is in die zin uniek te noemen.

Zoals gezegd, de kerken liepen leeg en de kunst kwam de kerk weer binnen. Die ontwikkeling heeft ook zijn schaduwkanten. Kunst wordt dan al gauw een wondermiddel die het kerkinterieur kan omtoveren tot een zomerse expositieruimte die niet alleen het lokale cultuurtoerisme bevordert, maar ook een stad of dorp letterlijk op de kaart kan zetten. De dominee en de koopman vonden elkaar al in de zeventiende eeuw, en vandaag de dag is dat vaak niet anders  Zo kan de hernieuwde ontmoeting van kunst en kerk ook ongemerkt ten prooi vallen aan de city- en regiomarketing, waar menig bestuurder tegenwoordig de mond van vol heeft.

Maar is dat zo erg? Als je alleen al deze ruimte ziet van de Broerekerk, of wat daarvan over is, dan zal niemand kunnen ontkennen, dat de sobere, constructivistische beelden van Henk Rusman niet alleen schitterend harmoniëren met dit kale kerkinterieur, maar ook de sacrale ervaring van het voormalige kerkgebouw weer oproepen. De kunst valt in deze ruimte letterlijk op zijn plaats, en dat geldt ook voor de kunst in de andere kerken. Het glasobject Edith Benedictus in de Franciscuskerk, maakt niet alleen het de voetsporen van Franciscus op symbolische wijze zichtbaar , maar harmonieert wonderwel met het licht van het glas-in-loodramen. Bauke Hobma heeft het thema de ‘drie-eenheid’ als uitgangspunt genomen en zo een kunstwerk vervaardigd dat de driehoek, die ook in de architectuur van de kerk is terug te vinden, op een verassende wijze betekenis geeft. Gerard Ursum brengt in zijn schilderijen Bijbelse verhalen tot leven, zoals dat in middeleeuwse kerken gebeurde in timpanen en kapitelen. Terwijl de fragiele bronzen beelden van Peter Hein het menselijk tekort zichtbaar maken tegen de achtergrond van de majestueuze architectuur van de Martinikerk. De zwakheid van de mens steekt hier schril af tegen de grootsheid van de architectuur. Kortom, al deze beelden voegen niet alleen iets toe aan de kerkruimte, waarin ze zijn geplaatst. Ze maken die kerk ook sterker, hetzij als echo van het sacrale in een leeg decor, hetzij als beeldende impuls in de levende ruimte van de geloofsbeleving.

Leeg of niet, het Friese kerkinterieur biedt op deze wijze onvermoede mogelijkheden voor nieuwe ontmoetingen. Ook in de plannen die Leeuwarden in de komende jaren wil realiseren in het kader van manifestatie Culturele Hoofdstad van Europa hebben de Friese kerken een plaats kregen. Zo zullen kosters verhalen gaan verzamelen in de verschillende kerkgemeenten, verhalen die in 2018 zullen worden naverteld in de Friese kerken. Het moet een lofzang op het dagelijks leven worden, zo las ik in het bidbook. Er komt ook een theaterspektakel in de Grote Kerk in Leeuwarden dat vier maanden lang zal spelen . Kortom, kunst in de kerk is een hot item tegenwoordig. In de Leeuwarder Courant schreef Justin Kroesen – de opvolger van Regnerus Steensma aan de Universiteit van Groningen – nog vorige week, dat kerken niet alleen een tijdmachine zijn, maar ook de ankerpunten van ons culturele geheugen. “Samen vormen ze het grootste museum van Friesland”, zo stelde hij.

Het lijkt erop alsof er een nieuwe wind waait door al die – al dan niet- leegstaande kerken waar Friesland zo rijk mee bedeeld is. Er lijkt sprake van een omgekeerde beeldenstorm. Voor velen van mijn generatie was het proces van secularisatie een ‘vertrek zonder afscheid’ dat vaak gepaard ging met een ingrijpende vorm van geheugenverlies. Ik noem het ‘de christelijke amnesie’. Het is het onvermogen om de eigen traditie terug te roepen in de herinnering, dat niet alleen bij afvallige christenen is waar te nemen, maar ook bij veel gelovigen die in de Kerk zijn achtergebleven.

Of we dat nu kunnen waarderen of niet, in de wereld van vandaag lijkt de kunst een nieuwe, seculiere religie geworden, of misschien wel een substituut voor de religie. Kunst ontwikkelde zich in de jaren na de oorlog tot een spiritueel wondermiddel dat bij zou kunnen dragen aan een betere en humanere samenleving. De kunstenaars werden de nieuwe profeten, zoals ook in het gedicht staat te lezen. waaraan het thema van deze tentoonstelling is ontleend. Maar kunst werd daarmee ook een soort pseudoreligie die het christendom zelf naar de kroon stak. Het zou kunnen zijn dat in Nederland een situatie is ontstaan van extreme secularisering, waardoor de lege kerkgebouwen nu zijn gaan fungeren als laatste schuilhoek voor een spirituele bezinning, niet alleen voor mensen die niets meer met religie te maken willen hebben, maar ook voor de gelovige kerkgangers zelf.

Al in de hoogtijdagen van de secularisering drong het besef door dat het ontstaan van de moderne ‘geloofloosheid’ een diep ingrijpend proces is geweest. In een laatste fase van haar ontwikkeling verandert religie wellicht in een vorm van louter cultuur. ‘Cultuurchistendom’, zo wordt dat wel genoemd. De religieuze ervaring wordt dan esthetische ervaring. Religie wordt een soort kunst, een pseudo-religie, die dan alleen nog verteerbaar is doordat de gelovigen geen rekenschap meer hoeven af te leggen over de geloofsinhoud. Dit geloof is geen echt geloof meer, geen geloof van een gemeenschap, maar heeft plaats gemaakt voor spirituele gevoelens van het onbestemde individu. In die spirituele leegte, die op deze wijze in de afgelopen decennia bij menigeen is ontstaan, kwam de kunst de kerk weer binnen. De kunst die van oudsher een hofleverancier was voor spiritualiteit, is dat ook, en misschien wel bij uitstek in onze tijd. De tijd na de – al dan niet vermeende – dood van God. Daar zullen we het mee moeten doen. Maar de kunst wordt er niet minder om. En een kerk, die in dit wijkend perspectief ruimte biedt voor kunst, creëert een nieuwe verte.