De selfies van Rembrandt
Ik kan er ook niets aan doen, maar gisteravond was ik alweer op de radio. Ik werd gebeld door Jurre Eshuis van het programma Wetenschap kennis van nu van de ntr op radio 5. Het ging om de zogeheten kettingvraag. Al twee keer eerder ben ik door dit programma benaderd. De vraag die mij nu werd voorgelegd was afkomstig van Anne Marie Verhoef, tandartsdocent aan het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam. Haar vraag luidde als volgt:
‘Ik vraag me al heel lang af, vooral in deze tijd van selfies, als je een foto ziet dan staat er op die foto een beeld zoals men jou ziet. Als je in de spiegel kijkt dan zie je een spiegelbeeld. Maar wat zie je in een zelfportret, bijvoorbeeld in zo’n zelfportret van Rembrandt? Is dat nou een spiegelbeeld of een werkelijk beeld van iemand?’
Het aardige van dit programma is, dat je aan het slot van je bijdrage zelf ook weer een vraag mag stellen die de volgende dag beantwoord door iemand die daarvoor heeft doorgeleerd. De laatste keer werd mijn vraag beantwoord door een Nobelprijswinnaar, namelijk professor van ’t Hooft. (zie: hier) Ik ben benieuwd wie er vandaag mag komen opdraven. De vraag die ik stelde was eigenlijk heel simpel, maar als kind heb ik er vaak van wakker gelegen. Hij luidt als volgt:
Als je het licht uit doet, waar blijft dan het licht?
Mijn antwoord op de vraag over het zelfportret was gisteravond te beluisteren om vijf voor tien. Op internet is het nog niet te horen, maar dat komt wellicht in de loop van de dag. (luister hier). Ik zal mijn antwoord hier niet herhalen. Wel kan ik alvast verklappen dat ik onder meer verwezen heb naar de kunstenaar Philip Akkerman. Die schildert alleen maar zelfportretten. Dat doet hij al sinds 1981. In dat jaar besloot hij om voortaan alleen maar zijn eigen gezicht als onderwerp voor een schilderij te nemen en daarmee door te gaan tot het eind van zijn leven, ook als hij er onver hoopt geen zin meer in zou hebben. Dat wonderlijke besluit, dat voortkwam uit een gevoel van onvrede om altijd weer wat nieuws te moeten bedenken, zou voor de schilder verstrekkende gevolgen gaan hebben. Aanvank elijk schilderde hij op een wat vrije manier. Gaandeweg echter ging hij zich steeds meer verdiepen in de traditie. De Noord-Europese schilderkunst in de overgangstijd van de Middeleeuwen naar Renaissance interesseert hem in het bijzonder. Sinds 1986 is dat ook duidelijk te zien in zijn wijze van schilderen, waarin vaak verwijzingen te herkennen zijn naar schilders als Jan van Scorel en Lucas van Leyden.
Akkerman gebruikte in de eerste jaren een spiegel voor zijn zelfportretten, maar op een gegeven moment zag hij daarvan af. En dat is het rare. Wat schilderde hij toen? Een beeld van zichzelf, dat hij in zijn hoofd had. Oké, maar welk beeld? Een verbeeld beeld? Geen spiegelbeeld in ieder geval. Er was een visuele dialoog ontstaan tussen zijn verbeelding en de herinnering aan het beeld van zijn eigen gezicht. Maar hoe dat proces precies in zijn werk gaat blijft een raadsel. Zo’n twee keer per week ontstaat een nieuw portret, meestal in driekwart profiel, en altijd in vaste maten van 40 x 34 cm of 50 x 43 cm. Door zich strikt te beperken tot het zelfportret wordt het schilderen een soort levens opgave. De schilderijen laten letterlijk het verhaal van zijn eigen leven zien en wel op twee manieren. Ten eerste door de kleine veranderingen die door de jaren heen in het gezicht van de schilder zichtbaar worden. Ten tweede door de manier van schilderen zelf, die langzaam ver andert. Verder blijkt een ongelooflijke variëteit mogelijk te zijn in houding, uitdrukking, kleurstelling en compositie. Soms is het een kledingstuk, zoals een oude schilders baret, die het portret een heel ander aanzien kan geven. Dan weer een indringende blik of juist een afstandelijke houding.
De taak die Philip Akkerman zich zelf heeft opgelegd roept soms de mythe van Sisyphus in herinnering, het verhaal van de tragische held die door de goden veroor deeld was om elke dag een rotsblok de berg op te rollen, dat altijd vlak voor hij boven was weer naar beneden rolde. Maar de schilder is tot niets veroordeeld en heeft alleen zichzelf iets opgelegd, al lijkt die onderneming soms wel een soort boetedoening, of een halsstarrig verzet tegen de uitzichtloosheid in de kunst van tegenwoordig. ’Wat voor schilderijen moet ik nu eigenlijk gaan maken‘, zo schreef hij eens zelf, ‘Ideale schilderijen? Mooie schilderijen? En hoe zien die er dan uit? Ik weet het niet meer. Voor me zie ik een grote leegte. Maar we gaan door. We moeten door. Afspraak is afspraak. Geen gejank, geen gezeur. Vooruit aan het werk!’ Philip Akkerman heeft op deze wijze het traditionele zelfportret een eigentijdse, conceptuele wending gegeven. Het zelfportret wordt door hem in dienst gesteld van een levensproject, waarin het schilderen in alle opzichten de sporen nalaat van de schilder zelf.
De vraag over het zelfportret, die mij gisteren werd gesteld, deed mij overigens sterk denken aan een forumdiscussie, waar ik ooit aan heb deelgenomen in de Lakenhal in Leiden. Dat was in 2006, het jaar waarin het 400 jaar geleden dat Rembrandt in Leiden geboren werd. Die discussie. die toen rechtstreeks op de radio werd uitgezonden, ging toen over de golf van Rembrandtgekte die het land destijds overspoelde. Met Thomas von der Dunk raakte ik toen in debat over de vraag hoe het geweest moet zijn om naar schilderijen te kijken voordat de fotografie bestond. De fotografie heeft de schilderkunst gedegradeerd tot een primitief medium als het gaat om het zo getrouw mogelijk weergeven van de werkelijkheid. Mensen in de zeventiende eeuw hadden geen foto’s van zichzelf. Een portret aan de wand had dus een heel andere betekenis dan nu. Wij kunnen ons niet meer voorstellen hoe het destijds geweest moet zijn om naar een geschilderd portret van jezelf te kijken, laat staan hoe het was om jezelf ouder te zien worden aan de hand van een reeks geschilderde portretten. Een schilderij heeft nu eenmaal een andere relatie met de tijd dan een foto. Toch was de schilder in de tijd Rembrandt ook een beetje een fotograaf avant la lettre, ook al wist niemand nog wat dat was.
Vijftig jaar vóór het Rembrandtjaar in 2006 waren de activiteiten rond de verjaardag van Rembrandt heel wat bescheidener van opzet. In 1956 was ik negen jaar, maar kan me de feestelijkheden nog goed herinneren. Er was een grote tentoonstelling in het Rijksmuseum. Verder kreeg Bert Haanstra de opdracht om een film over Rembrandt te maken. Haanstra reisde daarvoor de hele wereld over om de verschillende schilderijen van Rembrandt zelf te kunnen filmen. Daarna monteerde hij al zijn zelfportretten achter elkaar en liet ze in de film in elkaar overvloeien. Zo ontdekte hij, dat Rembrandt zijn eigen ogen altijd in dezelfde positie had geschilderd. Haanstra kon de filmbeelden van de verschillende zelfportretten dus heel makkelijk over elkaar heen monteren. De ogen waren steeds de vaststaande coördinaten van het beeld. Zo zag je in de film Rembrandt langzaam veranderen van jongeling tot grijsaard. Met de huidige computertechnieken is zo’n animatie heel makkelijk te realiseren, maar destijds was het een cinematografisch hoogstandje, dat alleen mogelijk was door de bijzondere schilderwijze van Rembrandt.
Toen ik in december j.l. in de OBA in Amsterdam een lezing mocht houden over mijn boek Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering, heb ik even overwogen om het idee van Haanstra te imiteren. Ik wilde alle portretfoto’s van Reve in een PowerPointpresentatie op jaartal achter elkaar zetten en zo in elkaar laten overvloeien. De ogen zouden dan steeds weer in dezelfde stand moeten staan. Helaas was ik niet zo handig met de computer om dit voor elkaar te krijgen. Maar het idee heeft me nooit losgelaten. Eigenlijk zou ik zoiets ook wel eens met mijn eigen portretfoto’s willen doen. Het moet een eigenaardige ervaring zijn om jezelf in twee minuten ouder te zien worden, van jongeling tot grijsaard. Ik ben begonnen om 64 portretfoto’s van mezelf bijeen te zoeken, vanaf mijn geboorte tot nu. Dat is niet zo moeilijk want ik bezit talloze kiekjes van mijzelf die ik allemaal keurig heb ingeplakt in fotoalbums. Bovendien staan heel wat van mijn jeugdfoto’s al op internet. Het was even puzzelen, maar in een PowerPointpresentatie staan ze nu in ieder geval achter elkaar.