De voetbalclub Torino had eind jaren veertig veruit het beste elftal van Italië. Het was wat je noemt een dreamteam. Dat elftal zat op 4 mei 1949 in een vliegtuig dat te pletter sloeg tegen een heuvel bij Turijn. Het zou me niet verbazen als het elftal van Torino voor tekenaar Henk Sprenger model heeft gestaan voor het legendarische Titan, waar Kick Wilstra drie jaar lang een profcontract had. Titan kan natuurlijk ook een samentrekking zijn van Torino en Milan, zoals de naam Kick Wilstra werd afgeleid van Kick Smit, Faas Wilkes en Abe Lenstra. Zelf was ik anderhalf toen de ramp met Torino zich voltrok. In mijn geheugen heeft het dan ook geen sporen kunnen nalaten. De vliegtuigramp met het elftal van Manchester United, negen jaar later, kan ik me nog wel herinneren en heel goed zelfs.
Ik weet nog dat ik als 10 jarig jongetje in de Mariakapel van de Martelaren van Gorkum-kerk in Amsterdam een kaars heb gebrand, nadat ik op de radio het nieuws had gehoord dat het vliegtuig van het voetbalelftal van Manchester United in een sneeuwstorm bij München was neergestort. Acht beroemde voetballers kwamen daarbij om het leven, evenals drie officials en acht journalisten. Matt Busby, de coach van Manchester, en Bobby Charlton overleefden de ramp. In die tijd was het mysterium fidei voor mij nog verbonden met de tragiek van de voetbalhistorie. Geloof, dood en liefde verschoven van positie met het verstrijken van de tijd. Voetbal en kunst hebben voor mij stilaan de rol van de religie overgenomen. Hoe dan ook, in Manchester zijn ze de Busbybabes – ook na 56 jaar – nog altijd niet vergeten. Die zijn daar inmiddels uitgegroeid tot de ‘Martelaren van Manchester’. De klok in het stadion Old Trafford staat nog altijd stil op het tijdstip van de ramp: 4 minuten over 3 in de nacht van 6 februari 1958. Vliegtuigen storten neer, rozen verwelken en schepen vergaan…. maar de liefde voor de Busbybabes blijft eeuwig bestaan.
Voetbal en crashen, waar hebben we het over? Wat al deze verhalen over ‘vallen en crashen’ met elkaar van doen hebben, weet ik niet. Misschien is hier sprake van een soort patafysische logica of een ‘bezield verband der dingen’. Of anders wel een ‘onderliggend netwerk van tijd en ruimte’ dat door de vrij associërende geest aan het licht wordt gebracht. Zijn er conglomeraties van kleine partikels in de geest die overeenkomen met synchrone of gelijkvormige gebeurtenissen in de werkelijkheid? Patronen in de stroom van de tijd. Mythen, archetypen, noem maar op. Of is het allemaal slechts toeval? Elke val is toeval. Het toeval van de val is een mythe op zichzelf. Lopend op de rand van het mysterie loop je vaak in cirkels rond en kom je uiteindelijk in je eigen voetsporen terecht. De val is een cirkel die steeds weer terugkeert als in een droom. Ik ben gevallen in een droom. Als ik ontwaak valt de stroom uit. Er valt een stilte.
Mij gedachten gaan terug naar 1958. De wereld, die aan mijn voeten lag, zou teloorgaan in een zonsverduistering. In Stockholm werd de finale gespeeld van het wereldkampioenschap en Ajax speelde thuis tegen GVAV. Op straat hadden we een voetbalclub en ik had maar één schijnbeweging in huis. Ik had hem van Pele. Garincha, Didi en Vava deden voor mij niet mee. En opeens wàs ik Pele op weg naar het Ajaxstadion. N.O.A.D had de mooiste naam: ‘Nooit Ophouden Altijd Doorspelen’ betekenden de letters. Als je maar door blijft lopen kom je altijd weer thuis. De aarde is rond nietwaar. ‘Op de stoep blijven en niet oversteken’, hoorde ik nog zeggen. Ik kende het trottoir als de blauwe plekken op mijn knieën. David deed het met een slinger en Klein Duimpje met steentjes. Gekke Kees was de enige die me bang kon maken.
Witte pijlen volgden het spoor terug toen ik over de Kruislaan en de Middenweg naar Betondorp liep. De tijd liep met me mee, de aarde stond stil en de woorden hadden kleuren. In de verte klonk een stem uit de luidspreker: ‘Goedemiddag dames en heren en welkom in het Ajaxstadion. Hier volgen de opstellingen zoals vermeld staan in het programmablad Rood-Wit Thuis.’ Bij het eindpunt van lijn negen klom ik de Ringdijk op. Het Ajaxstadion verwijderde zich en voor ik de tunnel onder het spoor inging hoorde ik het eerste gejuich overgaan in gejoel. De bal was naast. Ik gooide een steentje vanaf de Ringdijk. Drie keer ketste het op het water tot ik de rimpels zag verwijdden in cirkels. Thuisgekomen zette ik de laatste pijl op de stoep. De cirkel was gesloten. De tijd liep door. Aankomst en vertrek vielen altijd samen op weg naar Betondorp. Er valt een gat in de dag.
Een ober rekent af op het Campo Santo in Siena. Op het Piazza Navona wordt een foto genomen. Er staat een bankje op het Place des Vosges. Op het Vrijthof klinkt muziek van Tina Turner. Het huis van Josephine Baker, ontworpen door Adolf Loos, is te koop op een bouwplaat. In Venetië valt een toren om op een schilderij. Het gaat regenen boven Angoulême en er valt een porseleinen stilte. Tussen Gent en Brugge hoor ik de noordenwind in een chanson van Brel. Het is Indian Summer in Manhattan. In de Dokkumer Ee drijft bij wijlen een kurk voorbij.
De woorden gaan vanzelf. Er klopt iets niet. Wat betekenen deze zinnen? Ze zijn niet ongrammaticaal en ook niet zinloos. Wat is er toch aan de hand met de klanken van een plaatsnaam? Torino… Manchester… Liverpool… De in het duister hangende betekenis verwijst ergens naar, nergens naar of beide? Is het soms aangeslibd land dat nog niet is ingepolderd? Of zijn het wat schelpen en restanten van een wrak? Telkens weer verschijnen er beelden op het scherm van mijn computer. Ik wil het geestelijk oog openen om de diepste grond in het menselijk bestaan te kunnen openen. De weg om op te stijgen tot een God – of wat Hij of Het ook mag zijn – is te vallen op de diepste bodem van jezelf. Waarop mediteert een vogel in de lucht? Waarop mediteert de vis in het water? Zij vliegen en zwemmen is dat net genoeg? Droom ik? Ik kijk in de spiegel. Twee starende ogen zie ik. Ik kijk om me heen en sla de handen voor mijn ogen. Overal en nergens ben ik. Ik val. Ik voel een stroom. De tijd is vloeibaar en stroomt.