‘Vrijwel al onze steden hebben het in deze eeuwen vooral na de Tweede Wereldoorlog moeten zoeken in het overschrijden van de grachtengordels die de grenzen vormden, terwijl in voormalige veenkoloniën zoals Gorredijk en Drachten de uitbreiding is gevonden in het “invullen” van de ruimten tussen de vier armen van het kruis van water en weg. Heerenveen – een lintworm van Nieuwebrug tot Oudeschoot zag zich ingeklemd tussen de spoorweg in het westen en de rijksweg in het oosten. Daar is nu de grote stap gedaan door een tunnel te maken onder de spoorlijn en ten westen daarvan een nieuwe uitbreiding (de Greiden) te realiseren. Leeuwarden breidde zich praktisch in alle richtingen uit, zij het voorlopig minder in zuidelijke richting, waar het Van Harinxmakanaal nog een barrière vormt. Sneek groeit in het noor den en oosten meer dan aan de zuid- en de westzijde. Harlingen zal zijn industriële projecten alleen kunnen verwezenlijken op grondgebied van Barradeel en Franekeradeel; Dokkum had en heeft gebied nodig van de omringende gemeenten Oost- en Westdongeradeel en Dantumadeel. Hindeloopen en Workum wipten behendig over de oostelijke gracht (aan de westzijde van Hindeloopen golft het IJsselmeer!) en Franeker stootte vooral naar het noordwesten door. IJlst groeide naar de spoorlijn toe en Bolsward naar rijksweg 43. Zelfs Sloten kon niet binnen zijn vestinggracht opgesloten blijven en vormde een kleine satellietwijk aan de oostzijde.’
Zo vatte S.J. van der Molen in een terugblik in 1970 het proces samen van de toenemende verstedelijking van Friesland. Elke stad in Friesland breidde zich uit in de tijd van de Wederopbouw, de een wast sneller dan de andere, maar steeds ten koste van jet platteland met zijn open horizon. De stad groeide het platte land raakte in de krimp. Het waren immens niet alleen de steden die hun grenzen verlegden om ruimte te bieden voor de toenemende behoefte aan woonruimte voor arbeiders en ambtenaren, ook de recreatieve sector eiste zijn eigen ruimtebeslag. Nieuw waren van hogerhand aangetuurde aanleg van industrieterreinen, de zich niet langer langs de trekvaarten bevonden maar in hecht aaneen gebouwde complexen buiten de stedelijke kernen of aan de rand van landelijke gebieden. Er ontstond kernen sub-kernen, in een ruimtelijk patroon dat in Den haag was bedacht in het kader van het naoorlogse industriebeleid.
Met man en macht werd de industrie door het rijk bevorderd, aanvankelijk met het oog op het bestrijden van de werkloosheid in de excentrische gewesten, maar later ook uit oogpunt van de geografische spreiding van de industrie en om redenen van ruimtelijke ordening. Er werden regionale industriekernen aangewezen en allerlei stimuleringsmaatregelen bedacht. Dat alles werd zo zorgvuldig mogelijk in beleid vertaald .Vooruitgang was heilig in de tijd van de wederopbouw, en altijd ook met oog voor de sociale implicaties. Als gevolg van dit industriebeleid werd Friesland minder een agrarische en meer een industriële provincie. Het omslagpunt lag in 1964, toen er voor het eerst in Friesland meer werknemers in de industrie en aanverwante sectoren dan in de agrarische sector werden geteld. De industrialisatie heeft Friesland in economisch-structurele zin ingrijpend veranderd.
De demografische en de mentale verstedelijking is door de industrialisatie bevorderd. Daardoor is een ingrijpend transformatieproces op gang gekomen dat voortduurt tot op de dag van vandaag. De plattelandssamenleving maakte plaats voor een mengvorm van stad en platteland. De onbegrensde Friese ruimte kreeg steeds meer ed contouren van een ‘parklandschap’. Er kwam een proces van osmose op gang tussen de cultuur van de boer en die van de stedeling. De van oorsprong ‘zuivere’ Friese cultuur raakte verstrikt in een proces van hybridisering. Alleen de taal bleef over als een ultieme maatstaf voor puurheid. Het Fries werd het laatste bastion in de strijd tegen de besmetting, de verloedering, tegen de angst om weggevaagd te worden.
Zo ontstond door de naoorlogse industrialisatie, die door de rijks- en provinciale overheid werd aangejaagd, in de jaren zestig een ander Friesland, al was de televisie waarschijnlijk een veel grotere ‘ontfriezer’ dan de industrie. En wat de ontvolking van het platteland betreft, dat proces had zich toch wel voltrokken. Door de schaalvergroting en de mechanisering van de landbouw werden de landarbeiders overbodig. Anderzijds heeft de industrialisatie uiteindelijk geen onomkeerbare invloed gehad op het landschap. In Friesland werd men immers niet geconfronteerd met Rijnmond-achtige toestanden.
Maar ook de woningbouw veranderde het landschap. Na de Tweede Wereldoorlog voltrok de woningbouw in de stedelijke centra zich vooral in de bouw van flats en voor de meer draagkrachtigen in de vestiging van bungalowdorpen of –wijken. Zo ontstond het bungalowpark Woelwijk te Tietjerk bij Leeuwarden, en het bungalowdorp het It Merkelân bij Beetsterzwaag. Heerenveen bouwde zijn bungalows aan de rand van Oranjewoud en Leeuwarden vond ruimte aan de noordelijke en zuidelijke stadsrand. Ook S.J. van der Molen signaleerde in 1970 al een grensvervaging tussen de bebouwing van de stad en het grote dorp. Alleen het in de krimp verkerende agrarische dorp contrasteerde nog scherp met de stedelijke bebouwing.
De middelgrote en grote dorpen ontgroeiden steeds meer aan hun traditionele agrarische situatie door hun nieuw verworven functie als verzorgingscentrum met winkels en supermarkten voor de omringende regio. Ook de auto als vervoermiddel rukte op met alle gevolgen van dien voor de ruimtelijke indeling van het platteland. Leegstaande boerderijen en arbeiderswoningen kwamen in handen van randstedelingen als tweede woning, of als woon-werkruimte voor kunstenaars en andere creatievelingen. Het weekendhuisje deed zijn intrede; de waterrecreatie nam snel toe waardoor rust en stilte aan bosrand en waterkant voortaan tot het verleden behoorde. Dona nobis silentium, schreef Gerard Reve toen hij in 1971, na een zevenjarig verblijf in zijn tweede huisje in Greonterp, weer uit Friesland vertrok.
Ruimtelijke ordening was in Nederland van oudsher een taak van gemeente- en provinciebesturen. Maar na de Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in. Het rijk nam de regie in handen als het ging om de indeling van de ruimte, niet alleen in de Randstad dat door de oververhitte economie dicht dreigde te groeien tot een grote stedelijke agglomeratie. De bevolkingsaantallen namen onrustbarend toe en met gelijkblijvende groei zouden er – zoals in 1966 werd voorspeld – in 2000 in Nederland zo’n 20 miljoen mensen wonen die vooral naar de grote steden in het Westen zouden trekken. De woningnood werd eens steeds nijpende probleem. Het spreidingsbeleid dat van regeringswege werd ingezet, moest die ontwikkeling te keren. De economie in het Noorden en het Oosten most gestimuleerd worden om de verhuisstroom naar het Westen af te remmen. Dat was dan ook de belangrijkst intentie van Eerste Nota Ruimtelijke Ordening die in 1960 verscheen. Deze Nota richtte vooral richtte op de problematiek van de Randstad en de noodzaak van het vrijhouden van het zogenoemde Groene Hart voor recreatie en voedselproductie..
In de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening , die in 1966 verscheen, stond een nieuwe beleidsmantra centraal: de ‘gebundelde deconcentratie’. Op enige afstand van de Randstad werden groeikernen aangewezen waar nieuwe woningen in grote aantallen konden worden gebouwd. Het industriebeleid werd voortaan aangestuurd door de ruimtelijk ordening. Daarnaast dienden er buffers te worden gecreëerd rondom de stedelijke centra in het Westen zodat de Randstad niet al te snel meer kon groeien. De ontwikkeling van de steden stond centraal in dit planologische denken waarbij ook alles werd ingezet op de verbetering van de infrastructuur van wegen. Van de auto werd immers nog altijd wonderen verwacht. Overwegingen van milieu en de kwaliteit van de ruimte zouden pas in de jaren zeventig in het rijksbeleid een rol gaan spelen, toen ook de sub-urbnaniseatie en de stadsvernieuwing in de oude binnensteden steeds meer aandacht gingen opeisen, naast het stimuleren van milieuvriendelijke landbouwmethoden.
Pas bij de Vierde (en laatste) Nota Ruimtelijke Ordening uit 1988 kwam de ruimtelijke kwaliteit van het landschap als expliciet beleidsdoel in beeld. Het economisch kerngebied van de Randstad werd uitgebreid met de steden Noord-Brabant en Midden-Gelderland en een geconcentreerde ontwikkeling van stedelijke knooppunten elders in Nederland. De economische as had ozch inmiddels geformeerd in de Oost-West-richting tussen de Randstad en het Roergebied, Noord-Nederland en met name Friesland lagen voortaan definitief aan het voeteneind. Eerder al had men bij de wegenaanleg een belangrijke kans gemist. Bij de aanleg van de rijksweg die aansluiting bood op de kop van de Afsluitdijk was al eind jaren vijftig gekozen voor het traject langs Heerenveen naar Drachten. In de jaren zestig werd bij de ombouw van deze rijksweg 43 tot de autosnelweg A7 prioriteit verleend aan deze verkeersroute naar Groningen. Daardoor kwam Leeuwarden qua infrastructuur definitief in de luwte te liggen, wat nadelig is geweest voor de stedelijke ontwikkeling van de Friese hoofdstad. In de tijd van de wederopbouw miste Leeuwarden de boot in de vaart der volkeren. Friesland bleef voorgoed een het land van elf steden en dertig grietenijen, zonder werkelijk stedelijk knooppunt in het centrum.
Het koesteren van grootstedelijke ambities stond in Friesland van oudsher haaks op de intentie om de Friese cultuur te bewaren en te bevorderen. Die eigenaardigheid had alles te maken met de ruimtelijke structuur van deze provincie. Telkens weer klonk de oproep om niet te bezwijken voor de verleiding om de Randstad te willen imiteren of welke cluster van steden dan ook. De eigen kracht van Friesland zou liggen in het hybride karakter tussen de kleinschalige bebouwing en de open horizon. Met deze fijnmazige en organische structuur van elf steden en honderden dorpen en een hoofdstad die in omvang precies het midden houdt tussen het grootste dorp en de kleinste metropool zou deze provincie zelfs het geografisch ideaaltype kunnen van de Europese regio van de toekomst, zo werd in de aanloop van de manifestatie Leeuwarden 2018 wel eens gedacht. Juist om die reden zou Friesland zichzelf moeten herwaarderen als een dynamische, op de toekomst gerichte, sterk verdunde ‘parkstad’, in plaats van als een bedreigd, van oorsprong statisch en leeg, cultuurhistorisch landschap. In de vertraagde interactie tussen stad en landschap zou de x-factor van deze regio verscholen liggen.
Hoe dan ook, op het terrein van de ruimtelijke ordening ging er in de jaren zestig in Friesland heel wat mis. maar deze regio zijn ook heel wat rampen bespaard gebleven, met als meest schrikwekkende voorbeeld: de inpoldering van de Waddenzee. Rond 1960 waren er nog ver gaande plannen om de Waddenzee in te polderen. In het kader van de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening van 1966 werd besloten tot uitstel en het definitieve besluit tot afstel kwam pas in de eerste Nota Waddenzee uit 1976. In die tussenliggende jaren is met man en macht geprotesteerd tegen deze onzalige plannen, met als unieke en bijna mythische pionier een zestien jarige jongen die het voortouw nam met een ingezonden brief die op 10 juni 1965 verscheen in De Telegraaf:
‘Nu de Friezen het plan hebben twee dijken naar Ameland te leggen, wil ik hier iets over zeggen. Het “Grote Waddenplan” schijnt door de Provinciale Staten van Friesland enthousiast te zijn ontvangen. Laten nu alle mensen, jong en oud, die het belang van het behoud van het Waddengebied, zoals dat nu is, inzien, grootscheeps in het geweer komen! Ik roep allen op tot het stichten van een vereniging tot behoud van de Waddenzee, die nu vooral de taak zal moeten krijgen de inpoldering van het Amelander wad te voorkomen. Laat ook iedereen, die dit niet zo interesseert, zich hier wat meer in verdiepen. Laten wij strijden voor het behoud van de Waddenzee, een van de belangrijkste natuurgebieden van de wereld! ‘
Die jongen was Kees Wevers die in 1949 geboren werd op Java. Zijn ouders die kort daarop naar Nederland kwamen vestigden zich eerst in Groningen en daarna in Kortenhoef in ‘t Gooi. Daar bracht de jonge Kees zijn jeugd door. Als kind in Groningen had hij ooit vanaf de kust Ameland zien liggen. In 1964 zag hij de tv-uitzending van de eerste oversteek te voet van Texel naar Vlieland. Eind dat jaar las hij een boek over wadlopen en in februari 1965 maakte hij zijn eerste tocht op de Wadden. In het voorjaar van 1965 las hij in De Telegraaf over de plannen om twee dammen tussen Ameland en het vaste land aan te leggen. De aanleg van deze dammen naar Ameland was gewoon doorgegaan als Kees Wevers niet die brief had geschreven.
Aanvankelijk kreeg hij maar vijf reacties op zijn brief, maar hij liet het er niet bij zitten. Hij zond zijn brief naar vijf andere landelijke kranten en langzaamaan stroomden de reacties binnen. Op 17 oktober 1965 – vier maanden na de ingezonden brief – werd in Hotel Zeezicht te Harlingen de Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee opgericht, de voorloper van de Waddenvereniging. Kees Wevers werd vicevoorzitter. Het was het begin van de milieubeweging in Nederland. De 16 jarige jongen had zijn zin gekregen. Zijn verhaal is een jongensboek. Sterker nog, Kees Wevers is een levende legende.
In de jaren zestig begon ook In Nederland langzaam het besef te dagen dat er zoiets bestond als het milieu. Het was het doembeeld van een stille lente zonder vogels: een Silent Spring, zoals het gelijknamige boek van Rachel Carson uit 1962. Juist in de jaren zestig begonnen kunstenaars letterlijk hun grenzen te verleggen. Ze verlieten het vertrouwde circuit van museum en galerie en betraden de onbegrensde ruimte van land, bergen en zee. De grenzen tussen kunst en leven begonnen te vervagen. De Amerikaan Robert Smithson legde zijn spiralen aan op de grens van land en water. De Nederlandse kunstenaar Les Wechelaar bedacht een plan op de Waddeneilanden onderling te verbinden met gigantische blokken ijs. Environments, Land Art, Concept Art… de kunst viel uiteen in cascade van nieuwe bewegingen en ideeën. In die zin was de jongen Kees Wevers niet alleen een kind van zijn tijd, maar ook een kunstenaar bij uitstek. Met één brief van slechts 121 woorden liet hij de wereld zien hoe krachtig een idee kan zijn. In 2009 werd de Waddenzee opgenomen op de Werelderfgoed-lijst van de UNESCO. De utopie van de open horizon is op het Friese platteland inmiddels ver achter de horizon verdwenen. Maar hij is bewaard gebleven in een ongeschonden Waddenzee.