Ruimtelijke kwaliteit
Aldous Huxley maakte omstreeks 1920 per automobiel een reis door Nederland. De Afsluitdijk was er toen nog niet. Toch raakte hij onder de indruk van een kwaliteit in het Hollandse landschap, die we zelf nogal eens geneigd zijn over het hoofd te zien. ‘Een reis door Nederland’, zo schreef Huxley, ’is een reis door de eerste boeken van Euclides. Op een land dat het ideale platte vlak van geometrieboeken is, zijn de wegen en kanalen de kortste afstanden tussen twee punten. In de eindeloze polders snijden de dijkwegen de weerkaatsende sloten in rechte hoeken, een netwerk van volmaakt evenwijdige lijnen. Aan de horizon zwaait een rij molens hun armen als dansers bij een geometrisch ballet. Onafwendbaar leiden de wetten van het perspectief de lange wegen en het glanzende water naar een vaag verdwijnpunt (..) Geometrie vraagt om poëzie; met een gevoel voor esthetische kenmerken die je niet hoog genoeg kunt schatten hebben de Nederlanders gevolg gegeven aan de roep van het landschap en hebben zij het platte vlak van hun landschap bezaaid met kubussen en piramiden. Heerlijk landschap! Ik ken geen enkel landschap waar het geestelijk opbeurender is om in rond te reizen.”
Het is tegenwoordig niet meer ‘bon ton’ om te spreken over zoiets troebels als volksaard of volkziel. Toch zetten deze woorden van Huxley aan het denken. Ze deden me het verhaal herinneren dat ik ooit van een Duitser hoorde, die beweerde dat – telkens als hij boven Nederland vloog op weg naar Schiphol en uit het raampje beneden de geometrische vlakken in het landschap zag – hij aan Mondriaan moest denken. Ook kwamen woorden bij mij in herinnering van professor Hans Jaffé, die ooit een boek schreef over de kunst van De Stijl en ronduit stelde: “De geografische structuur van Nederland heeft bij het Nederlandse volk hoedanigheden ontwikkeld, die ook in Mondriaans kunst een belangrijke rol hebben gespeeld: precisie, abstracte berekening en mathematische discipline.” Dat alles zie je terug in de Afsluitdijk. Dit is een monument voor de verandering zonder enige angst om iets te verliezen. Een houding die Nederlanders graag bij zich zelf herkennen. Er wordt wel eens gesproken over de oude Hollandse VOC-mentaliteit, die tegenwoordig zou ontbreken. Balkenende maakte er zich niet geliefd mee toen hij de Tweede Kamer hierop wees. En terecht. Die VOC-ers waren gewoon boeven die de halve wereld hebben leeggestolen uit zucht naar zelfverrijking. Om van de slavenhandel maar te zwijgen. Als we dan toch wat meer trots moeten zijn, laten we dan naar onze polder- en dijkenbouwers kijken. Daarin is Nederland echt groot geweest en de gevolgen van die heroïsche ingrepen zijn nog altijd in het landschap te zien. De VOC was de koopman. De Afsluitdijk is de dominee. Samen zijn ze – ieder op hun eigen wijze – Holland op zijn smalst.
Friezen uiten hun zorg over het landschap niet in de laatste plaats omdat ze zichzelf willen blijven en zichzelf niet willen verliezen in de vaart der volkeren. Daar is natuurlijk niets mis mee, maar hoe moet het dan met de grote ambities, het grote gebaar, de grote ingrepen van ingenieurs die die het Hollandse polderlandschap hebben gemaakt en Friesland hebben verbonden met Holland? Zou de Afsluitdijk vandaag de dag ook nog aangelegd kunnen worden? In deze tijd lukt het niet eens om een hogesnelheidslijn aan te leggen die het Noorden met de Randstad verbindt? Grote ingrepen in de infrastructuur zijn in financieel opzicht vrijwel onbeheersbaar geworden. Maar wet erger is, ze verhouden zich slecht met de soms haast angstvallige zorg voor de ruimtelijke kwaliteit, die vandaag de dag door menig bestuurder als een semi-religieus geloof wordt gekoesterd. Hoe verhoudt een historische ingreep als de Afsluitdijk zich met deze hedendaagse geloofsijver rondom de kwaliteit van het landschap? Schuilt achter deze zorg voor de ruimte soms een diepe angst voor de vooruitgang ?
Toen vorig jaar het feit werd herdacht, dat 75 jaar geleden De Afsluitdijk werd aangelegd ontstond In Friesland een actiegroep, omder aanvoering van architect Jouke van de Bout, die er voor pleitte om de Afsluitdijk tot beschermd monument te verheffen. Dit staaltje vaderlandse ingenieurskunst zou zelfs op de lijst van het Werelderfgoed van de UNESCO moeten komen. In feite pleitte men voor het erkennen van een nieuwe status quo voor het grote waterlandschap aan weerszijden van de Afsluitdijk is ontstaan dat door de radicale ingreep van desijds. Of zoals het letterlijk in het rapport stond te lezen: ‘De Zuiderzee, ondanks het uitgevoerde Zuiderzeeplan van 1918, dus nu het IJsselmeer is een onlosmakelijk onderdeel van dit totale waterlandschap en dat geldt al helemaal voor de Afsluitdijk, als ingenieuze scheidslijn tussen ruw zout en mild zoet, in dit waterlandschap van natuurgebieden aan beide zijden van De Dijk. Het een kan hier niet zonder het ander.’
Door mensen die daar heel anders over dachten waren de meest wonderlijke plannen bedacht voor de Afsluitdijk. Windparken, drijvende woonwijken, een lint van zonnepanelen en de aanleg van een superbus, de sky leek de limit, ook bij de ideeën die ontwikkeld werden in het kader van ht project Fryske Fiersichten’. De Rijksbouwmeester Mels Crouwel had eerder al eens voorgesteld om links en rechts langs de Afsluitdijk lintbebouwing aan te leggen. Ook het plan voor een snelle spoorlijn is al eens geopperd. Nu is dat laatste niet zo vreemd idee, want in het oorspronkelijk ontwerp voor de Afsluitdijk was de aanleg van een spoorlijn al opgenomen. De benodigde ruimte is later echter gebruikt voor een verdubbeling van de autoweg. Ook heeft de architect Gunnar Daan eens voorgesteld om een lint van windturbines langs de Afsluitdijk te plaatsten. Een andere Friese architect, Chris Vegter, pleitte in het verleden juist voor behoud van de Afsluitdijk in zijn huidige gedaante. Nynke Rixt Jukkema, die zelf plannen ontwikkelde voor de Afsluitdijk, zette zich daarbij af tegen het respectloze hedendaagse ‘Koolhaas-denken’. Ze wil haar nieuwe ontweropburesau in Friesland zelfs ‘BEPPE’ noemen, als reactie op het ‘OMA’ van Koolhaas. Kortom, de Afsluitdijk schijnt in ideologgsiche zin steeds meer als scherprechter te fungeren in het debat over hedendaagse opwerp-opvattingen. Utopische ondernemingszin stuit hier op cultuur- en natuurhistorisch sentiment. Aan de ene kant tref je de ‘radicale veranderaars’ en aan de andere kant de ‘behoedzame behoudzuchtigen.’
Voor de laatsten moet de Afsluitdijk vooral blijven wat het is. Een kale, eindeloze weg in een weerbarstig landschap van water en lucht. Dit is immers wat het Hollandse landschap hoort te zijn, één rechte streep tot aan de horizon. De Afsluitdijk is naast de Chinese muur, de enige door menshanden gemaakte conctructie die vanuit een sateliet in de ruimte zichtbaar is. Deze landachappelijke conctructie is tegeljk ook de navelstreng tussen Holland en Friesland, tussen het trotse Nederland en zijn mest nuchtere spiegelbeeld. Friesland is immers in menig opzicht Nederland in het kwadraat. Deze dijk stemt tot nederigheid tegenover het Al, God, de kosmos, het water. Sterker nog, de strijd tegen het water heeft gemaakt tot wat we zijn: koel en berekenend, maar ook voortvarend en doortastend, waarbij nooit een zee te hoog is geweest. Van dat alles is de Afsluitdijk de belichaming bij uitstek. Het is misschien wel het kostbaarste wat we hebben. ‘Hier ligt hij nu hier ligt hij later,’ schreef de dichter Jan Engelman in de jaren dertig. Ziehier onze ultieme beheersing van het landschap na een eeuwenlange gevecht met het water. Het lijkt of de Afsluitdijk een archetypisch karakter heeft dat sterk verbonden is met identiteit en volksaard . Dat wil zeggen, met het meest eigene dat het Nederlandse landschap te bieden heeft.
Maar is dat ook zo? In hoeverre is hier sprake van een mythische constructie? Bevat deze ervaring van het eigene niet een wonderlijke paradox? Het eigene wordt immers in het verleden geplaatst en niet in het heden. Identiteit is iets wat we ooit waren, maar niet iets wat we zijn. Onze volksaard kan dus alleen met terugwerkende kracht herkend worden, maar gaat wel als leidraad dienen voor besluitvorming in het heden. Wat we bewonderen in het verleden, wordt in het heden gekoesterd, maar zelden als nieuw te formuleren ideaal voor de toekomst opnieuw geformuleerd. Het meest karakteristieke van de Afsluitdijk is de radicale en rücksichtloze ingreep. Met passer en liniaal nota bene, zonder enig resprect ook voor de DNA van het landchap met zijn historische en ecologische structuur. Integendeel, deze brute ingreep vormde het sluitstuk van de Zuiderzeewerken, draaide de visserij in de Zuiderzee de nek om en maakte zout water zoet. Door het aanleggen van de Afsluitdijk ontstond de nostalgie rond de teloorgang van oude vissersdorpen. De Zuiderzeeballade van Sylvain Poons vormt als sentimentele smartlap in zekere zin de keerzijde van het visionaire en uiterst functionele ontwerp van Ingenieur Lely. Hoezo veranderen om te behouden? Hier betekende de veranderig in veel opzichten juist een groot verlies, al werd dat destijds misschien door weinig mensen als zodanig ervaren.
De beeldenstorm heeft al eeuwen geleden zijn werk gedaan en de kerken in het noorden kaal en weerbarstig gemaakt. Barok zul je in het noorden weinig vinden. Het neoclassicisme daarentegen des te meer. Een basale verwantschap tussen modernisme en calvinisme kwam openlijk tot uiting in de zakelijke vernieuwingen binnen de gereformeerde kerkenbouw in het begin van de twintigste eeuw. Anders dan de katholiek Pierre Cuypers (1827-1921), die eerder met zijn neogotiek de moderniteit ontkende en het middeleeuwse verleden idealiseerde, was het de calvinist Abraham Kuyper (1837-1920), de geestelijk leidsman van de gereformeerden, die nauwkeurig heeft aangegeven aan welke pragmatische eisen een gereformeerd kerkgebouw moet voldoen. In feite waren de gedachten van Kuyper zeer functioneel en uiterst modern. Het modernisme moest volgens Kuyper niet worden verworpen, maar in de kern worden gewaardeerd. In een toespraak in 1871 beweerde hij het volgende: ‘Wie zijn vijand niet waardeert, bestrijdt niet hem, maar het schrikbeeld zijner eigen gedachte. Van die strijd wensch ik mij dus te onthouden. Veeleer zal juist waardering van het modernisme mij den grond voor zijn bestrijding bieden; en die beiden nu, én wat ik in het modernisme waardeer én wat ik in die geestesrichting bestrijd, wist ik u niet korter en niet beter weer te geven, dan door het Modernisme u voor te stellen als Fata Morgana op Christelijk gebied’.
Kunsthistorici hebben er sindsdien op gewezen dat het modernisme in Nederland in het protestantse noorden van begin af aan meer ontvankelijkheid ondervond dan in het katholieke zuiden. In het Friesland van na de Tweede Wereldoorlog was er aanvankelijk sprake van een soort verlate doorbraak van de moderniteit. Maar toen het modernisme eenmaal was ingedaald, wist het ook van geen wijken. De nuchtere Fries heeft iets met de strengeheid van het moderne. Op het terrein van de beeldende kunst bijvoorbeeld hield het neo-constructivisme hier langer stand dan elders. Het postmodernisme daarentegen is in Friesland nooit echt aangeslagen. Het Nederlandse landschap is ooit een nauwe relatie aangegaan met de geometrie. Bij het Friese landschap kun je wat dat betreft zelfs spreken van een liefdesrelatie. Geen wonder dan ook dat de strakke, functionalistische architectuur zich in dit Friese landschap het beste thuis voelt.
Het nieuwe museum Belvédère dat in 2004 in Oranjewoud werd gebouwd, is daar een treffend voorbeeld van. Architect Eerde Schippers verkaarde daarover kort na de oplevering het volgende: ‘Die hele rechte vorm van Belvédère, is niet alleen uit de situatie zelf ontstaan. Het heeft ook een beetje te maken met de volksaard en met de manier van verkavelen: het strakke, no-nonsene achtige, rechttoe en rechttan. Uit dat rationele en productiematige ontstaat ook een beeld van kwaliteit. Een waarde zoals, denk ik, het Friese landchap ook zijn waarde heeft gekregen.’ Ook deze architect legt dus zonder enige schroom een direct verband tussen landschap en volksaard. Sterker nog, hij gaat nog een stap verder als hij wijst op verbanden tussen calvinsime en de Friese voorkeur voor een strakke en sobere vormentaal.’ We binne net katolyk, we moatte gjin oerdwyls gebou ha’, verklaarde Eerde Schippers na het greeedkomen van het Museum Belvédère. Het strenge gedachtegoed van Calvijn is bij veel Friezen kennelijk diep in de genen ingedaald. Het modernisme daalde neer in de Friese ziel als Gods woord in een ouderling.
Het nieuwe museum Belvédère en het aangelegde landschapspark versterken dit historische landgoed Oranjewoud in een ontwerp dat alom waardering oogstte. Maar ook de wijze waarop dit ontwerp planologisch werd ingeweven in de landschappelijke omgeving oogstte alom lof. Het Museum Belvédère – genoemd naar de belvédère in het bos van Oranjewoud – paste wonderwel in het landelijk Belvédère-beleid, waarbij in planologisch opzicht gestreefd werd naar ‘behoud door ontwikkeling’. Dat wil zeggen: het geven van nieuwe functies en betekenissen voor bestaande cultuurhistorische elementen. In het museum Belvédère in Oranjewoud duikt de mantra ‘veranderen om te behouden dus op in een neo-modernistische gedaante.
In haar artikel ‘Cultuur als basis voor regionale identiteit’, dat in 2006 verscheen in een door het NAi en het SKOR uitgebrachte publicatie, formuleerde Marijke van Schendelen het als volgt: ‘Op initiatief van Thom Mercuur en in samenwerking met Staatsbosbeheer staat er nu een prachtig modern gebouw omgeven door een schitterend park (in aanleg) van de hand van Michael van Gestel, (..) Het initiatief toont ook dat een historisch landschapsbeeld steeds weer door een nieuwe generatie wordt toegeëigend: hier door middel van transparante 21ste-eeuwse architectuur. Het particulier initiatief van Mercuur is door Heerenveen en Staatsbosbeheer vakkundig opgepakt en ondersteund. Ongetwijfeld heeft bij de gemeente het belang meegespeeld om Heerenveen, naast een sportief ook een cultureel imago te bieden. Zonder twijfel is het ook een aantrekkelijke vestigingsfactor voor de bewoners van de aangrenzende nieuwbouwwijken. Al met al reikt het initiatief van Mercuur verder dan een ‘gebouw voor kunst’. Het complex draagt inmiddels niet alleen bij aan de identiteit van Heerenveen, maar ook aan die van Friesland als geheel.‘
Dat het Museum Belvédère in 2005 door de BNA is uitverkozen tot ‘Nederlands beste gebouw van het jaar’ mag duiden op een actuele herwaardering voor de modernistische architectuur, die juist in Friesland – tegen de postmodernistische verdrukking in – nog altijd heeft standgehouden. Friesland heeft veel goede modernistische architecten voortgebracht, van Piet de Vries tot Abe Bonnema. In het overzichtswerk Architectuur in Fryslân, 1940-2000 (2000) concluderen Ap Ernst en Herma Hekkema: ‘Nuchterheid overheerst. Voor Fryslân geen intellectuele zoektocht naar de mogelijkheden van architectuur en stedenbouw in relatie tot kunst, wetenschap en maatschappij of ‘malle fratsen’ in de vorm van een Mendini-museum, zoals in de hoofdstad van buurprovincie Groningen. Geen schots- en- scheve videopaviljoens, maar Ids Willemsma’s ‘tempeltje’ ter gelegenheid van de afsluiting van de Deltawerken, een dramatisch gebaar op de zeedijk achter Marrum, maar wel één van de sobere en stoere monumentaliteit voortkomend uit het dijklichaam zelf’. Kortom, als men zoekt naar het Friese eigene in kunst en architectuur, dan komt de calvinistische soberheid van het modernisme vaak als eerste voor de geest, een kenmerk dat ook eigen zou zijn aan het Friese landschap als zodanig. De eigen identiteit wordt dus vooral herkend in een ontwerpopvatting uit het recente verleden, die zelf niet zo veel op had met nostalgie of sentiment, laat staan met een angst voor verlies van identiteit.